Een formule begint met een gelijkteken (=) en kan waarden, celverwijzingen, operatoren, functies en constanten bevatten.
Klik in de cel waar het resultaat van de formule weergegeven moet worden.
Typ = en vervolgens de formule.
Als u bijvoorbeeld de inhoud van cel A1 aan de inhoud van cel A2 wilt toevoegen, typt u =A1+A2 in een andere cel.
U kunt ook de toets + of - op het numerieke toetsenblok indrukken om te beginnen.
Druk op Enter.
U kunt de volgende operatoren in uw formules gebruiken:
Tabel 5–1 Operatoren voor Calc-formules
Operator |
Naam |
Voorbeeld |
Resultaat |
---|---|---|---|
+ |
Optellen |
=1+1 |
2 |
- |
Aftrekken |
=2–1 |
1 |
* |
Vermenigvuldigen |
=7*9 |
63 |
/ |
Delen |
=10/2 |
5 |
% |
Percent |
=15% |
15.00% |
^ |
Machtsverheffen |
=3^2 |
9 |
= |
Gelijk aan |
=8=8 |
WAAR |
> |
Groter dan |
=7>9 |
ONWAAR |
< |
Kleiner dan |
=5<6 |
WAAR |
>= |
Groter dan of gelijk aan |
=3>=4 |
ONWAAR |
<= |
Kleiner dan of gelijk aan |
=42<=63 |
WAAR |
<> |
Niet gelijk aan |
=6<>4 |
WAAR |
& |
Tekstsamenvoeging |
=“zon” & “dag” |
zondag |
Hiermee wordt het resultaat weergegeven nadat 15 bij de inhoud van cel A1 is opgeteld.
Hiermee wordt 20 procent van de inhoud van cel A1 weergegeven.
Hiermee wordt het resultaat weergegeven nadat de inhoud van de cellen A1 en A2 met elkaar vermenigvuldigd zijn.
Calc houdt zich aan de volgorde van bewerkingen wanneer er een formule berekend wordt. Vermenigvuldigen en delen worden vóór optellen en aftrekken uitgevoerd, ongeacht de positie van deze operatoren in de formule. Zo geeft Calc de waarde 17 als uitkomst voor de formule =2+5+5*2. Voer de formule =(2+5+5)*2 in om 24 te krijgen.
U kunt de reeks bewerkingen wijzigen door haakjes te gebruiken die voorrang hebben op operatoren.