Afdrukken      PDF-versie openen van online-help


Previous Topic

Next Topic

Filters opgeven voor ingesloten rapporten en dashboards

U kunt rapporten en dashboards insluiten in aangepaste webapplets en webtabbladen. U kunt webkoppelingsvelden ook zo configureren dat rapporten en dashboards worden geopend.

Wanneer u aangepaste webapplets, webtabbladen of webkoppelingen van het type 'Rapport' of 'Dashboard' maakt, kunt u filters opgeven die tijdens runtime worden toegepast. Bij een dashboard zijn de filters die u opgeeft van toepassing op alle rapporten in het dashboard.

Voor elk van de kolommen die u opgeeft in de filters moet ook een filter zijn geconfigureerd in het rapport dat u wilt insluiten. Als u een dashboard insluit, moet er voor de kolom een filter zijn geconfigureerd in elk van de rapporten in het dashboard. Het filter in het rapport kan worden ingesteld op "wordt gevraagd" of worden geconfigureerd met een operator en een waarde. Als er geen filter is geconfigureerd voor een kolom in het rapport, worden filters die u hebt opgegeven voor die kolom in de webapplet, het webtabblad of de webkoppeling niet toegepast als het rapport wordt uitgevoerd. Zie Filters toevoegen aan kolommen in Analytics voor informatie over het toevoegen van filters aan kolommen in een rapport.

Opmerking: als u een aangepast(e) webapplet, webtabblad of webkoppeling van het type Rapport maakt, kunt u desgewenst opgeven of eventuele prompts die zijn gedefinieerd voor het ingesloten rapport tijdens runtime moeten worden weergegeven, door het selectievakje Rapportprompts weergeven in te schakelen. Door prompts weer te geven tijdens runtime, kunnen gebruikers het rapport filteren. De instelling van het selectievakje Rapportprompts weergeven heeft echter voorrang boven eventuele filters die zijn gedefinieerd in het veld Parameters voor het ingesloten rapport of dashboard. Als u dus het selectievakje Rapportprompts weergeven inschakelt voor een aangepast(e) webapplet, webtabblad of webkoppeling, worden eventuele filters die zijn gedefinieerd in het veld Parameters zoals beschreven in dit onderwerp genegeerd, zelfs als er geen prompts zijn gedefinieerd voor het ingesloten rapport.

Syntaxis voor het opgeven van filters

U kunt op een van de volgende manieren parameters voor filters opgeven:

  • Door de parameters Pn te gebruiken. Dit wordt de Pn-syntaxis genoemd.
  • Door groepen te gebruiken van de parameters opn, coln en valn. Dit wordt opn-syntaxis genoemd.

U kunt de twee soorten syntaxis niet door elkaar gebruiken.

Als u de Pn-syntaxis gebruikt, kunt u maximaal zes filters opgeven. In de P0-parameter geeft u het aantal filters op dat u wilt instellen. Geldige waarden voor de P0-parameter zijn de gehele getallen 1 t/m 6. De P0-parameter kan slechts één keer in de parametertekenreeks worden gebruikt. In elk filter worden drie parameters gebruikt die respectievelijk de operator, de kolom en de waarde bevatten. U geeft het eerste filter op in parameters P1-P3. In P1 moet de operator worden opgegeven, in P2 de kolom en in P3 de waarde. U geeft de volgende filters op in sets van drie parameters, namelijk P4-P6, P7-P9, P10-P12, P13-P15 en P16-P18. Gebruik een en-teken (&) om de parameters van elkaar te scheiden. Elke parameter kan slechts eenmaal in de parametertekenreeks worden gebruikt.

Voor één filter is de syntaxis als volgt (de parameters kunnen in een willekeurige volgorde in de parametertekenreeks worden geplaatst):

P0=1&P1=operator&P2=tabel.kolom&P3=waarde

Als u extra filters wilt opgeven, voegt u parameters P4-P6, P7-P9 enzovoort toe en verhoogt u de waarde van de P0-parameter zodat deze overeenkomt met het aantal filters dat u toevoegt. Voor twee filters is de syntaxis dus als volgt:

P0=2&P1=operator&P2=tabel.kolom&P3=waarde&P4=operator&P5=tabel.kolom&P6=waarde

Als u de opn-syntaxis gebruikt, is er geen limiet voor het aantal filters dat u kunt opgeven. In elk filter wordt een groep gebruikt van drie parameters: via de parameter opn wordt de operator opgegeven, via de parameter coln wordt de kolom opgegeven en via de parameter valn wordt de waarde opgegeven. Gebruik een en-teken (&) om de parameters van elkaar te scheiden. Geef elke parameter in een filtergroep hetzelfde nummer. Dit moet een geheel getal groter dan 0 (nul) zijn. Nummer de groepen met parameters opeenvolgend. Voor één filter is de syntaxis als volgt (de parameters kunnen in een willekeurige volgorde in de parametertekenreeks worden geplaatst):

op1=operator&col1=tabel.kolom&val1=waarde

Voor twee filters is de syntaxis als volgt:

op1=operator&col1=tabel.kolom&val1=waarde&op2=operator&col2=tabel.kolom&val2=waarde

Opmerking: als in de kolomparameter een tabel- of kolomnaam een spatie bevat, plaatst u die naam tussen dubbele aanhalingstekens. Als een tabel- of kolomnaam geen spatie bevat, hoeft u de naam niet tussen dubbele aanhalingstekens te plaatsen, maar het mag wel. Dit geldt voor beide typen syntaxis.

Page-parameter

Als u een dashboard insluit, kunt u de Page-parameter gebruiken om op te geven welke pagina van het dashboard wordt geopend wanneer het dashboard wordt weergegeven. De syntaxis voor de Page-parameter is als volgt:

Page=paginanaam

waarbij paginanaam de naam is van de pagina zoals deze wordt weergegeven in het dashboard. Plaats de paginanaam niet tussen dubbele aanhalingstekens, ook niet als de naam een of meer spaties bevat. U kunt alleen de Page-parameter gebruiken of andere parameters toevoegen. U kunt de Page-parameter op elke gewenste plaats in de parametertekenreeks plaatsen, maar gebruik wel een en-teken (&) om de Page-parameter te scheiden van een voorafgaande parameter of een parameter die erop volgt.

De Page-parameter wordt niet gevalideerd wanneer u de parameters opslaat. Als u de Page-parameter niet gebruikt, of als u deze wel gebruikt maar de parameterwaarde niet invult, wordt de eerste pagina van het dashboard geopend wanneer het dashboard wordt weergegeven. Als u een waarde opgeeft die niet gelijk is aan de geldige naam van een pagina in het geselecteerde dashboard, wordt tijdens de runtime een foutmelding weergegeven.

Speciale tekens in parameters

Als een tabelnaam, kolomnaam, waarde of dashboardpaginanaam die u in een parameter opgeeft een van de volgende tekens bevat, moet dat teken als volgt worden gecodeerd:

  • % (procentteken). Coderen als %25.
  • & (en-teken). Coderen als %26.
  • [ (linkerhaak). Coderen als %5B.
  • ] (rechterhaak). Coderen als %5D.
  • + (plusteken). Coderen als %2B.

Als deze tekens niet worden gecodeerd, wordt mogelijk een fout geretourneerd als u probeert de parameters op te slaan, of de resultaten zijn niet correct tijdens de runtime.

Parametervalidatie

Met uitzondering van de Page-parameter worden de parameters die u opgeeft gevalideerd wanneer u probeert de wijzigingen op te slaan. Als er fouten worden gevonden, herstelt u deze fouten voordat u de wijzigingen opslaat.

Opmerking: in eerdere versies dan Versie 40 werden de filterparameters niet gevalideerd voordat deze werden opgeslagen. Om die reden kan een filterparameter voor een ingesloten rapport of dashboard in een eerdere versie dan Versie 40 een fout bevatten. Als er fouten worden gevonden in de syntaxis van een filter wanneer een ingesloten rapport of dashboard wordt weergegeven, wordt een foutmelding getoond. Als u een bestaand veld voor webapplet, webtabblad of webkoppeling van het type Rapport of Dashboard bewerkt, en u een willekeurig veld wijzigt, worden alle velden gevalideerd, inclusief het veld Parameters, wanneer u probeert de wijzigingen op te slaan. Als er fouten worden gevonden, herstelt u deze fouten.

In de volgende secties wordt beschreven uit welke parameters een filter bestaat.

Operator

In de volgende tabel staan de operators die u kunt gebruiken in een filter.

Operator

Omschrijving

eq

Gelijk aan of in

neq

Niet gelijk aan of niet in

lt

Kleiner dan

gt

Groter dan

ge

Groter dan of gelijk aan

le

Kleiner dan of gelijk aan

bwith

Begint met

ewith

Eindigt met

cany

Bevat een van. De parameterwaarde kan meerdere waarden bevatten, die van elkaar worden gescheiden met een plusteken (+). Als u de Pn-syntaxis gebruikt, geeft u het aantal waarden op aan het begin van de lijst met waarden. Als u de opn-syntaxis gebruikt, geeft u niet het aantal waarden op, omdat Oracle CRM On Demand er anders van uitgaat dat het opgegeven getal een andere waarde is.

Ga bijvoorbeeld als volgt te werk om de accountgebieden Oost, West en Centraal te zoeken (dat wil zeggen drie gebieden):

P0=1&P1=cany&P2="Account"."Account Region"&P3=3+Oost+West+Centraal

of:

op1=cany&col1="Account"."Account Region"&val1=Oost+West+Centraal

call

Bevat alle. De parameterwaarde kan meerdere waarden bevatten, die van elkaar worden gescheiden met een plusteken (+). Als u de Pn-syntaxis gebruikt, geeft u het aantal waarden op aan het begin van de lijst met waarden. Als u de opn-syntaxis gebruikt, geeft u niet het aantal waarden op, omdat Oracle CRM On Demand er anders van uitgaat dat het opgegeven getal een andere waarde is.

like

Lijkt op. De waardeparameter moet een waarde bevatten. De waardetekenreeks moet eindigen met het jokerteken % (procentteken), omdat via de operator 'like' anders alleen exacte overeenkomsten worden geretourneerd voor de tekenreeks. Het procentteken moet worden gecodeerd als %25.

Voor het vinden van accountnamen die op Acme lijken, is de syntaxis bijvoorbeeld:

P0=1&P1=like&P2="Account"."Account Name"&P3=Acme%25

of:

op1=like&col1="Account"."Account Name"&val1=Acme%25

top

Bovenste n items. Voor het vinden van de 6 hoogste verkoopomzetten is de syntaxis bijvoorbeeld:

P0=1&P1=top&P2="Account"."Accountomzet"&P3=6

of:

op1=top&col1="Account"."Accountomzet"&val1=6

bottom

Onderste n items. Voor het vinden van de 4 laagste verkoopomzetten is de syntaxis bijvoorbeeld:

P0=1&P1=bottom&P2="Account"."Accountomzet"&P3=4

of:

op1=bottom&col1="Account"."Accountomzet"&val1=4

bet

Tussen. De waardeparameter moet twee waarden bevatten, gescheiden door een plusteken (+). Als u de Pn-syntaxis gebruikt, geeft u het aantal waarden (2) op aan het begin van de lijst met waarden. Als u de opn-syntaxis gebruikt, geeft u niet het aantal waarden op, omdat Oracle CRM On Demand er anders van uitgaat dat het opgegeven getal een andere waarde is.

Als u bijvoorbeeld wilt filteren op accountomzet tussen 100.000 en 500.000:

P0=1&P1=bet&P2="Account"."Accountomzet"&P3=2+100000+500000

of:

op1=bet&col1="Account"."Accountomzet"&val1=100000+500000

null

is NULL. De waardeparameter moet 0 (nul) zijn of en kan niet worden weggelaten.

nnull

is niet NULL. De waardeparameter moet 0 (nul) zijn of en kan niet worden weggelaten.

Kolom

Bedenk bij het opgeven van de kolom het volgende:

  • Geef zowel de tabelnaam als de kolomnaam op, gescheiden door een punt (.).
  • Als een tabelnaam of een kolomnaam een spatie bevat, zet u de naam tussen dubbele aanhalingstekens. Als een tabel- of kolomnaam geen spatie bevat, hoeft u de naam niet tussen dubbele aanhalingstekens te plaatsen, maar het mag wel. Dit geldt voor beide typen syntaxis. Al het onderstaande is bijvoorbeeld geldig:

    "Account"."Account Name"

    "Service Request".Area

    Account."Account Name"

  • Gebruik de oorspronkelijke kolomnamen, niet de weergavenamen.

Waarde

Houd bij het opgeven van de waarde voor een filter rekening met het volgende:

  • U kunt een waarde direct opgeven of u kunt een veld als een parameter opgeven.
  • Als u de opn-syntaxis gebruikt en direct een waarde opgeeft die een spatie bevat, moet de waarde tussen dubbele aanhalingstekens worden geplaatst. Als er meer dan een waarde wordt opgegeven en een van de waarden een spatie bevat, moet elk van de opgegeven waarden tussen dubbele aanhalingstekens worden geplaatst, bijvoorbeeld:

    val1="New York"+"Alabama"+"California"

    Als u de Pn-syntaxis gebruikt, hoeft u een waarde die een spatie bevat niet tussen dubbele aanhalingstekens te plaatsen.

  • Als u een gebruikersveld of systeemveld in een filterparameter wilt opnemen, plaatst u de cursor in het veld 'Parameters' op de positie waar u de parameter wilt toevoegen en selecteert u vervolgens in de lijst 'Gebruikers- en systeemvelden' het veld dat u wilt opnemen.

    Zie Gebruikers- en systeemvelden voor informatie over de gebruikersvelden en systeemvelden die u in de parameters kunt gebruiken.

  • (Alleen webapplets voor gegevenspagina's van recordtypen, en webkoppelingen) Als u een veld van het type record wilt opnemen in een filterparameter, plaatst u de cursor in het veld 'Parameters' op de positie waar u het veld wilt toevoegen en selecteert u het veld vervolgens in de lijst 'Velden van het type record', waarbij type record de naam is van het recordtype waarvoor u de applet maakt.

    Als u bijvoorbeeld het veld 'Rij-ID' in de lijst 'Velden van het type record' selecteert, wordt '%%%Row_Id%%%' ingevoegd. Tijdens runtime wordt '%%%Row_Id%%%' vervangen door de rij-ID van de huidige record.

OPMERKING: de URL voor een rapport of dashboard wordt tijdens runtime gegenereerd. De lengte van de URL voor het rapport of dashboard varieert, afhankelijk van de waarden die tijdens runtime voor de filters aan de URL worden doorgegeven. Elke browser heeft een maximumlengte voor URL's. Als de URL voor een rapport of dashboard deze lengte overschrijdt, vertoont de browser mogelijk onverwacht gedrag wanneer gebruikers het desbetreffende rapport of dashboard proberen te bekijken.

Opmerking: u kunt parameters opgeven voor een rapport, een dashboard of een dasboardpagina in een actie E-mail verzenden op een geplande gebeurtenis voor analyse op dezelfde manier waarop u de parameters opgeeft voor een ingesloten rapport of dashboard in een webapplet, -tabblad of -koppeling. U kunt echter geen velden selecteren om op te geven als parameterwaarden in een actie E-mail verzenden. Zie Geplande gebeurtenissen maken voor Analytics voor informatie over het instellen van geplande gebeurtenissen voor Analytics.


Gepubliceerd op augustus 2022 Copyright © 2005, 2022, Oracle en/of geaffilieerde bedrijven. Legal Notices.