De instellingen voor nieuwe acties opgeven

Voor elke actie die u maakt, moet u instellingen opgeven.

U geeft de instellingen voor een nieuwe actie op in het dialoogvenster Nieuwe actie maken wanneer u een van de volgende taken uitvoert. (Voor agenten en dashboards heet dit het dialoogvenster Nieuwe actie en voor scorecards Nieuwe actie toevoegen.)

Ga als volgt te werk om de instellingen voor een nieuwe actie op te geven:

  1. Klik op de knop Nieuwe actie maken. (Deze knop heet Nieuwe actie toevoegen voor een agent en Nieuwe actie voor een dashboard). Selecteer het type actie dat u wilt maken. U hebt de volgende keuzemogelijkheden:

    • Navigeren naar BI-inhoud. Het dialoogvenster BI-inhoud voor actie selecteren wordt geopend. In dit dialoogvenster kunt u de Oracle BI EE inhoud selecteren waarnaar moet worden genavigeerd. Vervolgens wordt het dialoogvenster 'Nieuwe actie maken' geopend.

    • Navigeren naar EPM-inhoud. Het dialoogvenster 'De Hyperion resource selecteren die met deze actie moet worden opgeroepen' wordt geopend. In dit dialoogvenster selecteert u de Hyperion resource waarnaar moet worden genavigeerd. Vervolgens wordt het dialoogvenster 'Nieuwe actie maken' geopend.

    • Een webservice oproepen. Het dialoogvenster Webservicebewerking selecteren wordt geopend. In dit dialoogvenster selecteert u een webservicebewerking die moet worden opgeroepen, of voert u de URL voor de WSDL in als de webservice niet vooraf is geconfigureerd. Vervolgens wordt het dialoogvenster Nieuwe actie maken geopend.

    • Een Java-methode oproepen. Het dialoogvenster Java-methode selecteren wordt geopend. In dit dialoogvenster kunt u de Java-methode selecteren die moet worden opgeroepen. Vervolgens wordt het dialoogvenster Nieuwe actie maken geopend.

    • Voor andere typen acties wordt het dialoogvenster Nieuwe actie maken geopend.

  2. Afhankelijk van het type actie dat u maakt of bewerkt, voert u een van de volgende handelingen uit, zoals beschreven in de tabel.

    Type actie Wat u moet doen

    Navigeren naar een webpagina

    of

    Een HTTP-aanvraag oproepen

    Voer in het veld URL de URL van de webpagina in.

    Tip: u kunt de URL markeren in de browser, kopiëren en in het veld URL plakken.

    Een browserscript oproepen

    Vul in het veld Functienaam de naam in van de functie die moet worden uitgevoerd, of klik op Bladeren en vul het dialoogvenster Scriptfunctie selecteren in.

    Als er parameters zijn gedefinieerd voor het script en u de functie hebt geselecteerd in het dialoogvenster Scriptfunctie selecteren, worden de parameters weergegeven in de lijst Parameters definiëren. Als u de functienaam handmatig hebt ingevoerd, moet u de parameters handmatig toevoegen.

    Serverscript oproepen

    Selecteer in het vak Taal de optie JavaScript of VB-script en voer vervolgens in het veld Scriptpad het pad in naar het script dat moet worden uitgevoerd.

    Standaard worden de scripts opgeslagen in de volgende directory: ORACLE_INSTANCE\bifoundation\OracleBISchedulerComponent\coreapplication_obischn\scripts\common. Bijvoorbeeld D:\OBI11g\instances\instance1\bifoundation\OracleBISchedulerComponent\coreapplication_obisch1\scripts\common

    De standaarddirectory waarin de scripts worden opgeslagen, kan door de beheerder worden gewijzigd.

    Agent oproepen

    Klik op Bladeren en vul het dialoogvenster 'Bestaande agent selecteren' in.

    Navigeren naar E-Business Suite

    Definieer in de lijst Parameters definiëren de volgende verplichte parameters:

    • FunctionCode: de naam van de functie die is gerelateerd aan het doelscherm van E-Business Suite, bijvoorbeeld GLXIQJRN

    • ConnectionPool: de naam van de verbindingsgroep voor de Oracle E-Business Suite database in de Oracle BI repository, bijvoorbeeld EBS12

    U kunt ook optionele parameters definiëren voor het doorgeven van de context vanuit Oracle Business Intelligence naar EBS-schermen.

    Zie voor meer informatie over het definiëren van parameters de stappen voor het definiëren van parameters in deze procedure.

    Zie Integrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition. voor informatie over de integratie met de beveiliging van Oracle E-Business Suite.

    Navigeren naar Siebel CRM

    Definieer in de lijst Parameters definiëren de volgende verplichte parameters:

    • Weergave: de naam van de weergave die het record bevat waar naartoe moet worden genavigeerd, bijvoorbeeld de weergave 'Lijst potentiële verkopen'.

    • Applet: de naam van de bovenliggende applet die het record bevat waar naartoe moet worden genavigeerd, bijvoorbeeld de applet 'Lijst potentiële verkopen'.

    • Waarde doorgeven: het rijnummer van het record waar naartoe moet worden genavigeerd, bijvoorbeeld 3SIA-2O5VU.

      Als u dit type actie als inlineactie toevoegt aan een analyse, gebruikt u voor het instellen van de waarde bij Waarde doorgeven in het algemeen een kolom in de analysecriteria. Hiertoe klikt u op de knop Type waarde wijzigen, selecteert u de optie Kolomwaarde, klikt u op de knop Kolomwaarde en selecteert u de kolom.

    Zie de documentatie bij uw Siebel CRM applicatie voor informatie over het achterhalen van de naam van de weergave, de applet en het recordrijnummer.

    Zie voor meer informatie over het definiëren van parameters de stappen voor het definiëren van parameters in deze procedure.

  3. (geldt alleen voor acties van het type 'Een HTTP-aanvraag oproepen') Selecteer een van de volgende opties in het vak Aanvraag:

    • Ophalen: hiermee wordt de URL opgeroepen als HTTP GET-aanvraag.

    • Versturen — hiermee wordt de URL opgeroepen als HTTP POST-aanvraag.

  4. (alleen voor acties van het type 'Een agent oproepen') Selecteer in het vak Uitvoeren voor ontvangers het bereik van ontvangers. Als u bijvoorbeeld wilt dat dezelfde ontvangers worden gebruikt als voor de geselecteerde agent, selecteert u Van opgegeven agent.

  5. (optioneel voor acties van het type 'Navigeren naar een webpagina' of 'Een HTTP-aanvraag oproepen') Als u parameters voor de actie wilt definiëren, klikt u op Parameters definiëren om de lijst Parameters definiëren weer te geven.

  6. Definieer de parameters als volgt:

    • Als u een parameter wilt toevoegen, klikt u op de knop Parameter toevoegen. Een nieuwe parameterrij wordt toegevoegd aan de lijst Parameters definiëren. De knop Parameter toevoegen is niet voor alle typen acties beschikbaar.

    • (alleen voor het type actie 'Serverscript oproepen') Als u de bezorgingsinhoud of de resultaten van de analyse waarop de voorwaarde van de agent is gebaseerd, wilt doorgeven aan het script, klikt u op de knop Documentparameter toevoegen. Een nieuwe documentparameterrij wordt toegevoegd aan de lijst Parameters definiëren.

    • Geef voor elke parameter de kolomwaarden op:

      • In de kolom Naam, als u een nieuwe parameter maakt. Voer vervolgens de naam van de parameter in. Gebruik een naam die uniek is binnen de actie.

        Deze kolom is niet beschikbaar voor alle typen acties.

      • In de kolom Prompt, als u wilt dat de gebruiker de parameterwaarde opgeeft. Voer vervolgens de prompt in die aan de gebruiker moet worden getoond.

      • In de kolom Waarde om een parameterwaarde op te geven. Voer de waarde in of selecteer deze. Als u wilt dat de gebruiker de waarde opgeeft, laat u dit veld ongemoeid.

      • In de kolom Vast. Hier geeft u op of de parameter zichtbaar is, maar niet kan worden gewijzigd door gebruikers.

        Deze kolom is niet beschikbaar voor alle typen acties.

      • In de kolom Verborgen. Geef hier op of de parameter verborgen is voor gebruikers.

        Deze kolom is niet beschikbaar voor alle typen acties.

      • In de kolom Optioneel. Geef hier op of de parameter een waarde nodig heeft voordat de actie kan worden uitgevoerd.

  7. (optioneel) Pas de gegevens aan die worden getoond aan de gebruiker wanneer de actie wordt uitgevoerd:

    1. Klik op Opties om het dialoogvenster Opties voor acties weer te geven.

    2. Geef de gewenste wijzigingen op.

    3. Klik op OK.

    Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor acties waarbij gegevens aan gebruikers moeten worden getoond.

  8. Klik op OK.

    Als u een benoemde actie maakt, wordt een dialoogvenster geopend waarin u de gegevens opgeeft voor het opslaan van de actie.