Gegevensstromen opnieuw gebruiken

In een gegevensstroom kunt u parameters toevoegen, zodat gebruikers de gegevensbron en de uitvoergegevensset kunnen opgeven die tijdens runtime moeten worden gebruikt.

  1. Klik op de beginpagina achtereenvolgens op Navigator, Gegevens en Gegevensstromen.
  2. Open uw gegevensstroom.
  3. Selecteer in het deelvenster Stapeditor de parameterpromptopties voor uw stappen.

    U kunt parameters toevoegen voor de stappen Gegevens toevoegen, Gegevens opslaan en Essbase kubus maken.

  4. Als u de gegevensbron tijdens runtime wilt opgeven, selecteert u bij de stap Gegevens toevoegen de optie Bij uitvoering vragen gegevensset te selecteren en geeft u de waarden Naam en Prompt op voor de parameter.
  5. Als u de uitvoergegevensset tijdens runtime wilt opgeven, selecteert u bij de stap Gegevens opslaan de optie Bij uitvoering vragen gegevensset op te geven en geeft u de waarden Naam en Prompt op voor de parameter.
  6. Als u de uitgevoerde Essbase kubus tijdens runtime wilt opgeven, selecteert u bij de stap Gegevens opslaan de optie Bij uitvoering vragen gegevensset op te geven en geeft u de waarden Kubus, Applicatie en Prompt op voor de parameter.
Wanneer u de gegevensstroom uitvoert, ziet u het dialoogvenster Gegevensstroomprompt. Hier kunt u de standaardwaarden gebruiken of alternatieve waarden opgeven. Bijvoorbeeld:
  • Als u een parameter hebt toegevoegd om de gegevensbron op te geven, hebt u twee opties: u kunt op OK klikken om de standaardwaarde te accepteren, maar u kunt ook op de standaardnaam van de gegevensset klikken die in de sectie 'Bronnen' wordt weergegeven, waarna het dialoogvenster Gegevensset toevoegen verschijnt waarin u een alternatief kunt selecteren.
  • Als u een parameter hebt toegevoegd om het gegevensdoel op te geven, hebt u twee opties: u kunt op OK klikken om de standaardwaarde te accepteren, maar u kunt ook de standaardnaam van de gegevensset bewerken die in de sectie 'Doelen' wordt weergegeven en een alternatief opgeven.