In een gegevensstroom kunt u parameters toevoegen, zodat gebruikers de gegevensbron en de uitvoergegevensset kunnen opgeven die tijdens runtime moeten worden gebruikt.
- Klik op de beginpagina achtereenvolgens op Navigator, Gegevens en Gegevensstromen.
- Open uw gegevensstroom.
- Selecteer in het deelvenster Stapeditor de parameterpromptopties voor uw stappen.
U kunt parameters toevoegen voor de stappen Gegevens toevoegen, Gegevens opslaan en Essbase kubus maken.
- Als u de gegevensbron tijdens runtime wilt opgeven, selecteert u bij de stap Gegevens toevoegen de optie Bij uitvoering vragen gegevensset te selecteren en geeft u de waarden Naam en Prompt op voor de parameter.
- Als u de uitvoergegevensset tijdens runtime wilt opgeven, selecteert u bij de stap Gegevens opslaan de optie Bij uitvoering vragen gegevensset op te geven en geeft u de waarden Naam en Prompt op voor de parameter.
- Als u de uitgevoerde Essbase kubus tijdens runtime wilt opgeven, selecteert u bij de stap Gegevens opslaan de optie Bij uitvoering vragen gegevensset op te geven en geeft u de waarden Kubus, Applicatie en Prompt op voor de parameter.
Wanneer u de gegevensstroom uitvoert, ziet u het dialoogvenster
Gegevensstroomprompt. Hier kunt u de standaardwaarden gebruiken of alternatieve waarden opgeven. Bijvoorbeeld:
- Als u een parameter hebt toegevoegd om de gegevensbron op te geven, hebt u twee opties: u kunt op OK klikken om de standaardwaarde te accepteren, maar u kunt ook op de standaardnaam van de gegevensset klikken die in de sectie 'Bronnen' wordt weergegeven, waarna het dialoogvenster Gegevensset toevoegen verschijnt waarin u een alternatief kunt selecteren.
- Als u een parameter hebt toegevoegd om het gegevensdoel op te geven, hebt u twee opties: u kunt op OK klikken om de standaardwaarde te accepteren, maar u kunt ook de standaardnaam van de gegevensset bewerken die in de sectie 'Doelen' wordt weergegeven en een alternatief opgeven.