U kunt verplaatsingen en verbindingen tussen twee geografische punten of gebieden weergeven op een kaartvisualisatie met behulp van een laag voor een dynamische lijnkaart.
De dynamische lijnkaartlaag genereert lijnen tussen opgegeven begin- en eindcoördinaten op een kaart. U kunt bijvoorbeeld bewegingspatronen tussen steden visualiseren, vluchtroutes tussen luchthavens illustreren of zakelijke relaties tonen, of logistieke routes tussen landen of magazijnen.
U kunt alleen attribuutkolommen gebruiken voor de begin- en eindnodes in het paneel 'Grammatica'. In Oracle Analytics worden nummerkolommen behandeld als eenheden. Zorg er dus voor dat alle nummerkolommen die u wilt gebruiken in de kaartlaag voor dynamische lijnen, zoals breedtegraad- en lengtegraadkolommen, zijn ingesteld om te worden behandeld als attributen. Zie Kolomeigenschappen in een gegevensset configureren.
Als u attribuutkolommen gebruikt voor de namen van geografische locaties, worden deze in Oracle Analytics automatisch als zodanig geïdentificeerd en wordt een geschikte systeemtoewijzingslaag toegepast. Als uw attribuutkolom bijvoorbeeld de namen van plaatsen in het algemeen bevat, wordt de systeemkaartlaag 'Wereldsteden' toegepast. U kunt ook zelf een aangepaste kaartlaag selecteren.
In het laagtype dynamische lijnkaart worden ook lijnen tussen gegevenselementen ondersteund die zijn opgeslagen als geometriegegevenstypen. Het type geometriegegevens is een voorbeeldfunctie, zie Voorbeeldfuncties Oracle Analytics Cloud.