Een inhoudontwerper kan kaartweergaven opnemen op dashboardpagina's.
Een kaartweergave presenteert gegevens in een ruimtelijke vorm. Door de locatiecontext kunt u in kaartweergaven trends en transacties voor verschillende regio's ontdekken die niet duidelijk uitkomen in tabellen of grafieken. Een kaartweergave kan bijvoorbeeld een kaart van de Verenigde Staten tonen waarin de staten een kleur krijgen op basis van de verkoopcijfers.
Deze sectie bevat de volgende informatie over het werken met kaarten op dashboardpagina's:
Zie Kaartweergaven bewerken voor informatie over het maken van kaarten.
Opmerking:
Houd rekening met het volgende wanneer u met kaartweergaven werkt:
Wanneer u een kaartweergave downloadt naar een Microsoft PowerPoint document, kan het voorkomen dat sommige afbeeldingen en schuifregelaars van de kaartopmaak niet juist of niet volledig worden gedownload.
De kaartweergave kan een achtergrondkaart bevatten waarvoor de bijbehorende tegels moeten worden opgehaald bij een externe provider, zoals Google Maps. Een tegel is een afbeelding waarin een beperkt deel van een volledige kaartlaag wordt weergegeven. Als u een dergelijke kaartweergave afdrukt, bevat de uitvoer wel de toegepaste opmaaktypen, maar niet de achtergrondkaart.
Als u een kaartweergavefout krijgt en u over de juiste rechten beschikt, kunt u de kaart bewerken om het probleem op te lossen. Zie Kaartweergaven bewerken voor aanvullende informatie.
Met pannen in een kaartweergave kunt u uw weergave wijzigen om verschillende gebieden te zien.
U kunt in kaartweergaven pannen door te slepen met de muis. U kunt in de hoofdkaart of in de overzichtskaart pannen. U kunt ook het dradenkruis in de overzichtskaart gebruiken om te schuiven door de kaart. Tijdens het pannen wordt geen nieuwe zoekvraag verzonden.
Wanneer u zich niet in een van de zoommodi bevindt, bevindt u zich automatisch in de panmodus.
In de panmodus kunt u het volgende doen:
Klikken en slepen op de achtergrond van de kaart.
Een gebied op de kaart aanwijzen waardoor een informatievenster voor dat gebied wordt weergegeven met de gegevens die zich direct onder de muisaanwijzer bevinden.
Klik om een informatievenster weer te geven. Het informatievenster kan worden gebruikt om te drillen of om een detailweergave bij te werken. Zie Werken met weergaven die zijn gekoppeld in hoofd-detailrelaties voor aanvullende informatie.
Dubbelklikken op de kaart om te zoomen.
Pannen is de standaardmodus voor de kaartweergave waarbij de cursor uit gekruiste pijlen bestaat.
Ga als volgt te werk om een kaartweergave te pannen:
Door te zoomen kunt u het detailniveau van de op de kaart weergegeven geografische gegevens aanpassen.
Als u inzoomt op een land, ziet u bijvoorbeeld provincies en plaatsen. Als u uitzoomt op een straat, ziet u plaatsen maar geen gegevens op straatniveau. In de kaartweergave wordt gefocust op het detailelement dat is geselecteerd in de hoofdweergave.
Wanneer u zoomt, kunt u het volgende doen:
Klik op de kaartachtergrond. Als u wilt zoomen met behulp van klikken, moet u eerst op de werkbalk de modus 'Zoomen' selecteren. De standaardmodus is 'Pannen', die wordt aangeduid met een cursor in de vorm van een handje. In de modus 'Zoomen' verandert de cursor in een vergrootglas en kunt u direct op de kaart zelf klikken om te zoomen.
Wanneer u inzoomt, kunt u eenmaal klikken of klikken en slepen om marqueezoomen te gebruiken. U kunt een vak tekenen dat het gebied aanduidt waarin u wilt zoomen.
Een gebied op de kaart aanwijzen waardoor een informatievenster voor dat gebied wordt weergegeven met de gegevens die zich direct onder de muisaanwijzer bevinden.
Klik om in en uit te zoomen. Wanneer u klikt, wordt de kaart één niveau ingezoomd met de kliklocatie als middelpunt.
Zoomen is niet hetzelfde als drillen. Wanneer u zoomt, wordt er geen drill uitgevoerd (dat wil zeggen, er wordt geen nieuwe zoekvraag verzonden). Maar als u drillt in een kaartlaag, is het resultaat waarschijnlijk dat er een nieuw zoomniveau wordt weergegeven, als er een nieuwe laag aan de kaart wordt toegevoegd. Als er geen nieuwe laag wordt toegevoegd, verandert het zoomniveau niet.
U kunt zoomen met behulp van de knoppen op de werkbalk of de zoomschuifregelaar. Wanneer u de zoomschuifregelaar gebruikt, zoomt u in of uit op de kaart zoals die op dat moment wordt weergegeven. Wanneer u de cursor over de zoomschuifregelaar beweegt, worden de namen van de kaartlagen naast het middelste zoomniveau van die lagen weergegeven. Klik op een naam om de kaart naar het bijbehorende niveau te zoomen. Wanneer u zoomt, wordt er geen nieuwe zoekvraag verzonden.
Ga als volgt te werk om te zoomen met de functies 'Inzoomen' en 'Uitzoomen':
Klik op de knop Inzoomen of Uitzoomen op de werkbalk.
Klik op de kaartachtergrond om op die plek in te zoomen. Als u inzoomt, kunt u klikken en slepen om een rechthoek te tekenen om het gebied op te geven waarin u wilt zoomen.
Ga als volgt te werk om te zoomen met de knoppen op de zoomschuifregelaar:
Door in een kaart te drillen kunt u door de gegevens navigeren.
Drillen is beschikbaar wanneer de functie 'Pannen' is geselecteerd, wat wordt aangegeven doordat de cursor de vorm van een handje heeft. Als u kaartgegevens aanwijst, wordt een informatievenster weergegeven met informatie over de desbetreffende locatie.
Wanneer u op een gebied of een punt op de kaart klikt, heeft dat een van de volgende effecten:
Als de kolom is ingesteld als hoofdweergave voor een andere weergave, een detailweergave, wordt de detailweergave bijgewerkt met de actuele gegevens.
Als de kolom of kaart is geconfigureerd om in een kolom te drillen of één actie uit te voeren, wordt de drill of actie onmiddellijk gestart.
Als de kolom is geconfigureerd om meerdere acties uit te voeren of als er meerdere drills mogelijk zijn, wordt een informatievenster weergegeven met een lijst met de acties of koppelingen voor de diverse kolommen.
Alle kolommen waarin u kunt drillen worden in het informatievenster weergegeven als koppelingstekst. Wanneer u op de koppeling voor een eenvoudige drill klikt, drillt u in de gegevens, wordt de kaart opnieuw getekend met een andere laag en wordt het informatievenster gesloten. Als er actiekoppelingen zijn gedefinieerd, ziet u een pop-upvenster met extra koppelingen. Zie Acties uitvoeren die zijn gekoppeld aan actiekoppelingen in analysen en dashboards voor informatie.
Wanneer u drillt, wordt de kaartopmaak bijgewerkt in overeenstemming met de nieuwe gedrillde gegevens. Bij sommige drills (zoals drillen in een provincie) wordt de kaart ingezoomd op de opgegeven regio, terwijl tegelijkertijd de opmaak wordt bijgewerkt. De manier waarop u zoomt en de opmaaktypen en geografische niveaus die de kaart bevat, hebben invloed op wat er wordt weergegeven. Een opmaaktype heeft een bepaald 'zoombereik' en is op verschillende zoomniveaus zichtbaar. Bij terugzoomen kan een ander opmaaktype worden weergegeven, als u verder uitzoomt dan het zoomniveau dat is ingesteld voor het gedrillde opmaaktype.
Gebruik de zoomschuifregelaar als u na het omlaag drillen weer omhoog wilt drillen. Gebruik de knop Terug op een dashboardpagina als u de oorspronkelijke kaartweergave wilt weergeven op het zoom- of drillniveau dat van kracht was voordat u begon met drillen.
De inhoudontwerper kan u de mogelijkheid geven om de drempels te wijzigen die worden gebruikt voor het weergeven van opmaaktypen in de kaartweergave.
U beschikt over deze mogelijkheid als u onder de naam van een opmaaktype in het deelvenster 'Kaartopmaaktypen' een schuifregelaar ziet. Drempels wijzigen is een soort visuele gegevensanalyse, die ook wel een 'what-if-analyse' wordt genoemd.
Elk opmaakbereik wordt als kleuropvulling op de achtergrond van de schuifregelaar weergegeven, met een schuifknop voor elke drempel die kan worden bewerkt. Gebruikers kunnen de schuifregelaar als volgt manipuleren om hun eigen drempelwaarden op te geven:
Als u een schuifknop aanwijst, wordt de waarde onder die knop weergegeven.
Als u de schuifknop sleept, wordt de drempel aangepast.
Als u op een sectie van de schuifregelaar klikt, wordt de schuifknop naar die sectie verplaatst.
Als u met de rechtermuisknop op de schuifregelaar klikt, wordt een menu met de volgende opties geopend:
Kleur bewerken: hiermee opent u een dialoogvenster waarin u een vooraf gedefinieerde of aangepaste kleur voor de drempel selecteert.
Drempel toevoegen: hiermee voegt u een drempel aan de schuifregelaar toe, inclusief een schuifknop om de drempel aan te geven. Door deze toevoeging wordt een nieuwe opmaakcontainer met een nieuwe kleur gemaakt. Bijvoorbeeld: als u een drempel maakt wanneer er drie containers zijn (met de kleuren rood, geel en groen), komt het aantal containers daarmee op vier. Het maximum aantal containers is twaalf.
Drempel verwijderen: hiermee verwijdert u de drempel boven de plaats waar u met de rechtermuisknop hebt geklikt. Daarbij worden ook de schuifknop op de schuifregelaar en een opmaakcontainer verwijderd.
Als u op een getalwaarde van een schuifknop klikt, wordt een tekstvak weergegeven waarin u het getal kunt bewerken dat overeenkomt met de drempelwaarde. Druk op Enter of klik buiten het vakje om de drempel en de positie van de schuifknop bij te werken.
Inhoudontwerpers kunnen meerdere lagen met gegevens (soms 'thema's' genoemd) over een enkele kaartweergave heen leggen.
Inhoudontwerpers kunnen opmaaktypen maken om de lagen te accentueren. U kunt de opmaaktypen voor een kaart weergeven of verbergen.
Ga als volgt te werk om de opmaaktypen van een kaartweergave te tonen of verbergen:
Open in het deelvenster 'Kaartopmaaktypen' het menu 'Beeld' en selecteer Alle opmaaktypen bekijken of Zichtbare opmaaktypen bekijken.
Schakel in het deelvenster 'Kaartopmaaktypen' het vakje naast de naam van een opmaaktype uit.