Dashboards bewerken

U kunt dashboards bewerken als u daarvoor de juiste rechten en machtigingen hebt.

Ga als volgt te werk om een dashboard te bewerken:

  1. Klik in de algemene koptekst op Catalogus om de pagina Catalogus weer te geven.
  2. Ga naar het dashboard dat u wilt bewerken en klik op de koppeling Bewerken.

    Het dashboard wordt weergegeven in de Dashboard-builder.

  3. Voer een of meer van de volgende taken uit, indien nodig:
    • Een dashboardpagina toevoegen. Zie voor meer informatie: Nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen.

    • Een dashboardpagina verwijderen. Zie voor meer informatie: Dashboardpagina's verwijderen.

    • Inhoud toevoegen. Zie voor meer informatie: Inhoud aan dashboards toevoegen.

    • Met de opties op de werkbalk Hulpprogramma's van de Dashboard-builder kunt u:

      • eigenschappen van een dashboard en dashboardpagina's instellen

      • instellingen opgeven voor het afdrukken en exporteren van een dashboardpagina

      • rapportkoppelingen voor een dashboardpagina instellen

      • opgeven of gebruikers persoonlijke opgeslagen aanpassingen mogen maken op de pagina

      • de pagina publiceren naar een gedeelde dashboardlocatie zodat u de pagina met anderen kunt delen. Zie voor meer informatie: Dashboardpagina's publiceren.

      • Stel uitgebreide pagina-eigenschappen in, zodat u de navigatieparameters kunt instellen voor de dashboardpagina of het dashboard. Zie voor meer informatie: Uitgebreide pagina-eigenschappen instellen.

      Zie 'Dashboard-builder' voor meer informatie over deze opties.

  4. Voer desgewenst een van de volgende stappen uit:
    • Klik op de werkbalkknop Voorbeeld om een voorbeeld van de dashboardpagina te bekijken.

    • Klik op de werkbalkknop Opslaan om uw wijzigingen op te slaan.

    • Klik op Uitvoeren om de Dashboard-builder te sluiten en terug te keren naar het dashboard.

Nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen

U kunt nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen.

Ga als volgt te werk om een nieuwe pagina aan een dashboard toe te voegen:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor informatie.
  2. Klik op de werkbalkknop Dashboardpagina toevoegen in de Dashboard-builder.

    Het dialoogvenster Dashboardpagina toevoegen wordt weergegeven.

  3. Voer in het dialoogvenster een naam en beschrijving voor de pagina in en klik op OK.

    De pagina wordt als een nieuw tabblad in de Dashboard-builder weergegeven.

  4. Klik op de werkbalkknop Opslaan.

Nadat u een nieuwe pagina hebt toegevoegd, kunt u er inhoud aan toevoegen. Zie voor meer informatie: Inhoud aan dashboards toevoegen.

Inhoud aan dashboards toevoegen

Het toevoegen van inhoud aan een dashboard biedt een manier voor gebruikers om diverse gegevens op één plek georganiseerd te zien.

U kunt de volgende inhoud aan dashboards toevoegen:

  • Dashboardobjecten, waaronder objecten om de lay-out van de inhoud te bepalen zoals kolommen en secties, en objecten zoals tekst, mappen, actiekoppelingen, enzovoort.

  • Objecten die door u of iemand anders in de Oracle BI presentatiecatalogus zijn opgeslagen en waarvoor u de juiste rechten hebt, zoals analysen, prompts, enzovoort.

Opmerking:

dashboards mogen alleen worden gewijzigd door gebruikers met de juiste rechten en machtigingen.

Ga als volgt te werk om inhoud aan een dashboard toe te voegen:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor informatie.
  2. Voeg de objecten toe die u wilt opnemen in de pagina. Als u een object wilt toevoegen, selecteert u het in het deelvenster 'Dashboard-objecten' of het deelvenster 'Catalogus' en vervolgens sleept u het naar het gebied 'Paginalay-out'.

    Zie Objecten slepen en neerzetten in het gebied Paginalay-out in de Dashboard-builder voor informatie over het slepen en neerzetten van objecten.

    Tip:

    Als u een object wilt zoeken in het deelvenster 'Catalogus', kunt u bladeren in de catalogusmap waarin het object is opgeslagen of in het dashboard waarin het object wordt weergegeven.

    Zie Oracle BI Publisher rapporten aan dashboardpagina's toevoegen voor informatie over het toevoegen van Oracle BI Publisher rapporten.

    Als u een scorecardobject sleept en neerzet in het gebied 'Paginalay-out', wordt mogelijk het dialoogvenster Vastgezette dimensies weergegeven. Hierin kunt u waarden vastzetten (of instellen) voor prestatiekengetaldimensies die aan het scorecardobject zijn gekoppeld. Zie Wat zijn dimensies en vastgezette dimensiewaarden? voor meer informatie over vastzetten.

  3. Stel de eigenschappen voor elk object in. Beweeg hiervoor de muisaanwijzer over het object in het gebied 'Paginalay-out' zodat de werkbalk voor het object wordt weergegeven en klik op de knop Eigenschappen.

    De weergave kan per objecttype verschillen. Voor sommige objecten wordt een eigenschappendialoogvenster weergegeven. Voor andere objecten wordt een menu met opties weergegeven.

  4. Klik op de werkbalkknop Opslaan.

    Opmerking:

    Het toevoegen van een prestatietegel aan een dashboard werkt op dezelfde manier als het toevoegen van een andere weergave, inclusief het gedrag van prompts. Versleep de analyse met de prestatietegelweergave vanuit de catalogus naar een kolom en zet deze naar neer. Sla het dashboard op en voer het uit om de tegel te bekijken.

    Om ervoor te zorgen dat een groep prestatietegels netjes wordt geordend, plaatst u elke prestatietegel in een dashboardsectie of -kolom en wijst u vervolgens een vaste grootte toe aan de sectie of kolom om te voorkomen dat de tegels zich verspreiden.

Objecten slepen en neerzetten in het gebied Paginalay-out in de Dashboard-builder

U kunt uw paginalay-out in een dashboard maken met behulp van slepen en neerzetten.

Wanneer u objecten sleept en neerzet in het gebied 'Paginalay-out' van de Dashboard-builder, moet u rekening houden met het volgende:

  • Als u een object in het gebied 'Paginalay-out' sleept, wordt een blauwe balk weergegeven ten teken dat de neerzetlocatie relatief is ten opzichte van een ander object. Als u een locatie aanwijst waar het object kan worden neergezet, wordt de rand van de doelcontainer oranje.

  • Als u een naamloos object naar het gebied 'Paginalay-out' sleept, krijgt het object een standaardnaam, zoals 'Sectie 1', 'Koppeling 1', enzovoort. Van sommige objecten kunt u de naam wijzigen in een duidelijke, beschrijvende naam.

  • Als u een object aanwijst dat is neergezet in het gebied 'Paginalay-out', wordt het getoond met een oranje rand en wordt de bijbehorende werkbalk weergegeven.

  • Kolommen worden gebruikt om inhoud uit te lijnen, terwijl de secties in de kolommen de eigenlijke inhoud bevatten. Als u een object sleept en neerzet in een leeg gebied 'Paginalay-out' of een object sleept en neerzet in een kolom waaraan nog geen sectie is toegevoegd, worden automatisch de benodigde containers voor dat object gemaakt. Als u bijvoorbeeld een sectie naar een leeg gebied 'Paginalay-out' sleept en neerzet, wordt automatisch een kolom gemaakt. Als u een analyse sleept en neerzet, worden automatisch een kolom en een sectie gemaakt.

  • Als u een analyse naar het gebied 'Paginalay-out' sleept, wordt standaard de samengestelde weergave geopend. Als u een andere weergave wilt tonen, klikt u op de knop Eigenschappen voor de analyse, selecteert u Weergave tonen en selecteert u de gewenste weergave.

  • Als u een tweede object naar een sectie sleept, kunt u het horizontaal of verticaal binnen de sectie neerzetten. Hiermee stelt u de lay-out voor de sectie in. Verdere objecten die u naar de sectie sleept, krijgen deze lay-out. U kunt de ingestelde lay-out wijzigen met de knoppen Horizontale lay-out en Verticale lay-out op de werkbalk van de sectie.

    Opmerking:

    Gebruik een klein systeemlettertype voor een juiste lay-out van tekst uit verschillende secties.
  • Als u een sectie van de ene naar de andere kolom sleept, wordt alle inhoud in die sectie ook verplaatst.

Uitgebreide pagina-eigenschappen instellen

U kunt uitgebreide pagina-eigenschappen instellen om inkomende navigatieparameters op te geven die u wilt instellen voor de huidige dashboardpagina.

Door uitgebreide pagina-eigenschappen in te stellen, kunt u bepalen hoe parameters die zijn gekoppeld aan navigatie-acties, worden toegepast. Als bijvoorbeeld een navigatiekoppeling een promptwaarde bevat, kunt u de context kiezen van de inkomende navigatiekoppeling die wordt toegepast op alle pagina's die zijn gekoppeld aan een dashboard, of het bereik van de context van de inkomende navigatiekoppeling beperken tot de openingspagina.

Ga als volgt te werk om uitgebreide pagina-eigenschappen in te stellen:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor informatie.

  2. Navigeer naar de pagina waarvoor u het bereik van de inkomende navigatieparameters wilt instellen.

  3. Klik op Extra en selecteer vervolgens Uitgebreide pagina-eigenschappen.

    Het dialoogvenster Uitgebreide pagina-eigenschappen wordt weergegeven.

  4. Bepaal het navigatietype dat u wilt gebruiken om het dashboard of de dashboardpagina te openen. De beschikbare opties zijn:

    • URL met prompts

    • Start-URL

    • Navigeren naar BI-inhoud

  5. Ga op een van de volgende manieren te werk:

    1. Als u de inkomende navigatieparameters en de context zo wilt instellen, dat het bereik van de doorgegeven parameters en context wordt beperkt tot de openingspagina wanneer u deze dashboardpagina opent, selecteert u Pagina.

    2. Als u de inkomende parameters voor het dashboard wilt instellen, selecteert u Dashboard.

  6. Herhaal dit voor alle navigatietypen die zijn gekoppeld aan het dashboard.

  7. Klik op OK.