Variabelen gebruiken

Met behulp van variabelen kunt u ervoor zorgen dat dezelfde informatie en tekst nauwkeurig op meerdere plaatsen worden weergegeven.

U kunt verwijzen naar variabelen in verschillende gebieden van Oracle BI Enterprise Edition, bijvoorbeeld in analysen, dashboards, prestatiekengetallen, acties, agenten en voorwaarden. Stel, u wilt een analyse maken waarvan de titel de naam van de huidige gebruiker weergeeft. U kunt dit doen door te verwijzen naar een variabele.

Er zijn vijf typen variabelen die u kunt gebruiken:

  • Sessie

  • Repository

  • Presentatie

  • Aanvraag

  • Algemeen

Wat zijn sessievariabelen?

Een sessievariabele is een variabele die wordt geïnitialiseerd zodra elke gebruiker inlogt.

Wanneer een gebruiker een sessie begint, wordt een nieuwe instance van een sessievariabele gemaakt en geïnitialiseerd.

Er zijn evenveel instances van een sessievariabele als er actieve sessies op de Oracle BI server zijn. Elke instance van een sessievariabele kan worden geïnitialiseerd met een andere waarde.

Sessievariabelen zijn ingevuld met een zoekvraag die is opgegeven door een initialisatieblok (INIT BLOCK). Deze sessie-INIT BLOCKs worden meestal slechts één keer uitgevoerd bij het inloggen. Als het INIT BLOCK als uitgesteld is gemarkeerd, kan het op een later moment worden uitgevoerd, wanneer er naar de relevante variabelen wordt verwezen.

Sessie-INIT BLOCKS worden meestal aan een zoekvraagstatement gekoppeld, maar kunnen ook aan een LDAP-object worden gekoppeld. Zie "Werken met initialisatieblokken" in Metadata Repository Builder's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie over initialisatieblokken (INIT BLOCK).

Er zijn twee typen sessievariabelen:

  • Systeem: een sessievariabele die door de Oracle BI server en door Oracle BI Presentation Services wordt gebruikt voor specifieke doeleinden.

    Systeemsessievariabelen hebben gereserveerde namen die niet kunnen worden gebruikt voor andere typen variabelen (zoals statische of dynamische repositoryvariabelen en andere sessievariabelen dan systeemsessievariabelen).

  • Niet-systeem: een systeemvariabele die wordt gemaakt en benoemd door de beheerder. Bijvoorbeeld: de beheerder kan een niet-systeemvariabele met de naam 'Verkoopregio' maken die de naam van de verkoopregio van een gebruiker initialiseert.

De beheerder maakt niet-systeemsessievariabelen met behulp van het beheerprogramma van Oracle BI.

Opmerking:

Bepaalde systeemsessievariabelen (zoals USERGUID of ROLES) kunnen niet worden overschreven door aanvraagvariabelen. Andere systeemsessievariabelen , zoals DATA_TZ en DATA_DISPLAY_TZ (tijdzone), kunnen worden overschreven als ze worden geconfigureerd in het beheerprogramma van Oracle BI.

Zie Werken met repositoryvariabelen in Metadata Repository Builder's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

Zie Sessievariabelen in Metadata Repository Builder's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

Wat zijn repositoryvariabelen?

Een repositoryvariabele is een variabele die één waarde heeft op een bepaald tijdstip.

Er zijn twee typen repositoryvariabelen:

  • Statisch: repositoryvariabelen waarvan de waarde gelijk blijft en niet verandert totdat de beheerder besluit deze variabelen te wijzigen.

  • Dynamisch: repositoryvariabelen waarvan de waarden zijn ingevuld met een zoekvraag, opgegeven door een INIT BLOCK. U kunt het interval opgeven waarvoor het INIT BLOCK wordt vernieuwd. Een dynamisch INIT BLOCK vernieuwt automatisch de waarden van de desbetreffende variabelen bij het opgegeven interval.

    Dynamische INIT BLOCKs kunnen alleen worden gekoppeld aan een zoekvraag (dat wil zeggen, door een SQL-statement, een ADF-zoekvraag, of een andere ondersteunde gegevensbron). Zie "Werken met initialisatieblokken" in Metadata Repository Builder's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie over initialisatieblokken (INIT BLOCK).

De beheerder maakt repositoryvariabelen met behulp van het beheerprogramma van Oracle BI.

Zie Repositoryvariabelen in Metadata Repository Builder's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

Wat zijn presentatievariabelen?

Presentatievariabelen worden gemaakt en gebruikt met dashboardprompts.

Een presentatievariabele is een variabele die u kunt maken als onderdeel van de procedure waarmee u een van de volgende typen dashboardprompts maakt:

  • Kolomprompt: een presentatievariabele die wordt gemaakt als onderdeel van een kolomprompt, wordt gekoppeld aan een kolom. De waarden die deze variabele kan hebben, zijn afkomstig van de kolomwaarden.

    Als u een presentatievariabele wilt maken als onderdeel van een kolomprompt, selecteert u in het dialoogvenster 'Nieuwe prompt' (of het dialoogvenster 'Prompt bewerken') de optie Presentatievariabele in het veld Een variabele instellen. Vervolgens voert u een naam in voor de variabele in het veld Naam variabele.

    Zie Kolomprompts maken voor informatie over het werken met kolomprompts.

  • Variabeleprompt: een presentatievariabele die wordt gemaakt als onderdeel van een variabeleprompt, wordt niet gekoppeld aan een kolom. U definieert zelf de waarden die de prompt kan hebben.

    Als u een presentatievariabele wilt maken als onderdeel van een variabeleprompt, selecteert u in het dialoogvenster 'Nieuwe prompt' (of het dialoogvenster 'Prompt bewerken') de optie Presentatievariabele in het veld Prompt voor. Vervolgens voert u een naam in voor de variabele in het veld Naam variabele.

    Zie Variabeleprompts maken voor informatie over het werken met variabeleprompts.

De waarde van de presentatievariabele wordt ingevuld door de kolomprompt of variabeleprompt waarmee deze is gemaakt. Dit houdt in dat telkens wanneer een gebruiker een of meer waarden selecteert in de kolomprompt of variabeleprompt, de waarde van de presentatievariabele wordt ingesteld op de waarde of waarden die de gebruiker selecteert.

Wat zijn aanvraagvariabelen?

Met aanvraagvariabelen worden directe databaseaanvragen tijdelijk overschreven.

Met een aanvraagvariabele kunt u de waarde van een sessievariabele overschrijven, maar slechts voor de duur van een databaseaanvraag die is gestart vanuit een kolomprompt of een variabeleprompt.

Opmerking:

Bepaalde systeemsessievariabelen (zoals USERGUID of ROLES) kunnen niet worden overschreven door aanvraagvariabelen. Andere systeemsessievariabelen , zoals DATA_TZ en DATA_DISPLAY_TZ (tijdzone), kunnen worden overschreven als ze worden geconfigureerd in het beheerprogramma van Oracle BI.

Zie Werken met repositoryvariabelen in Metadata Repository Builder's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

U kunt een aanvraagvariabele maken als onderdeel van het proces waarmee u een van de volgende typen dashboardprompts maakt:

  • Kolomprompt: een aanvraagvariabele die wordt gemaakt als onderdeel van een kolomprompt, wordt gekoppeld aan een kolom. De waarden die deze variabele kan hebben, zijn afkomstig van de kolomwaarden.

    Als u een aanvraagvariabele wilt maken als onderdeel van een kolomprompt, moet u in het dialoogvenster Nieuwe prompt (of Prompt bewerken), de optie Aanvraagvariabele in het veld Een variabele instellen selecteren. Vervolgens voert u de naam in voor de sessievariabele die moet worden overschreven in het veld Naam variabele.

    Zie Kolomprompts maken voor informatie over het werken met kolomprompts.

  • Variabeleprompt: een aanvraagvariabele die wordt gemaakt als onderdeel van een variabeleprompt, wordt niet gekoppeld aan een kolom. U definieert zelf de waarden die de prompt kan hebben.

    Als u een aanvraagvariabele wilt maken als onderdeel van een variabeleprompt, moet u in het dialoogvenster Nieuwe prompt (of Prompt bewerken), de optie Aanvraagvariabele in het veld Prompt voor selecteren. Vervolgens voert u de naam in voor de sessievariabele die u wilt overschrijven in het veld Naam variabele.

    Zie Variabeleprompts maken voor informatie over het werken met variabeleprompts.

De waarde van de aanvraagvariabele wordt ingevuld door de kolomprompt of variabeleprompt waarmee deze is gemaakt. Dit houdt in dat telkens wanneer een gebruiker een waarde selecteert in de kolomprompt of variabeleprompt, de waarde van de aanvraagvariabele wordt ingesteld op de waarde die de gebruiker selecteert. Deze waarde geldt echter slechts vanaf het moment dat de gebruiker klikt op de knop Start van de prompt, tot het moment dat de analyseresultaten worden geretourneerd op het dashboard.

Opmerking:

Alleen bij aanvraagvariabelen van het gegevenstype 'Tekst' of 'Getal' worden meerdere waarden ondersteund. Voor alle andere gegevenstypen wordt alleen de eerste waarde doorgegeven.

Wat zijn algemene variabelen?

Een algemene variabele is een kolom die is gemaakt door een specifiek gegevenstype te combineren met een waarde.

De waarde kan een string, getal, datum, tijd, uitdrukking, formule enzovoort zijn. Als u met behulp van het dialoogvenster Kolomformule bewerken een analyse maakt, maakt u een algemene variabele. De algemene variabele wordt opgeslagen in de catalogus en beschikbaar gemaakt voor alle andere analysen binnen een specifiek eigenaarsysteem.

Een algemene variabele maakt u als onderdeel van de procedure voor het maken van een analyse.

Algemene variabelen kunnen een van de volgende typen hebben:

  • Datum

  • Datum en tijd

  • Getal

  • Tekst

  • Tijd

Ga als volgt te werk om een algemene variabele te maken:

  1. Klik in het deelvenster 'Geselecteerde kolommen' op het tabblad Criteria, klik op de knop Opties naast de kolom waarvan u de formule wilt bewerken en selecteer vervolgens Formule bewerken. Het tabblad Kolomformule in het dialoogvenster 'Kolomformule bewerken' wordt weergegeven. Op dit tabblad kunt u een aangepaste koptekst voor de algemene variabele maken.
  2. Klik op de knop Variabele en selecteer Algemeen. Het dialoogvenster 'Algemene variabele invoegen' wordt weergegeven.
  3. Klik op de knop Nieuwe algemene variabele toevoegen. Het dialoogvenster Nieuwe algemene variabele wordt weergegeven.
  4. Voer een unieke naam in.
  5. Selecteer een gegevenstype.
  6. Voer een waarde in.

    Opmerking:

    Als u het gegevenstype 'Datum en tijd' selecteert, moet u de waarde invoeren zoals in het volgende voorbeeld is aangegeven: 03/25/2004 12:00:00 AM.

    Als u een uitdrukking of een berekening als waarde invoert, moet u het gegevenstype 'Tekst' gebruiken, zoals in het volgende voorbeeld is aangegeven: "Base Facts"."1- Revenue"*3,1415.

  7. Klik op OK. De nieuwe algemene variabele wordt toegevoegd aan het dialoogvenster Algemene variabele invoegen.
  8. Selecteer de nieuwe algemene variabele die u zojuist hebt gemaakt en klik op OK. Het dialoogvenster Kolomformule bewerken wordt weergegeven, waarbij de algemene variabele is ingevoegd in het deelvenster 'Kolomformule'.

    Het selectievakje Aangepaste koppen is automatisch ingeschakeld. Voer een nieuwe naam in voor de kolom waaraan u een algemene variabele hebt toegewezen om de variabele beter weer te geven.

  9. Klik op OK.

De algemene variabele wordt geëvalueerd op het moment dat de analyse wordt uitgevoerd, waarbij de waarde van de algemene variabele wordt vervangen waar dat van toepassing is. Alleen gebruikers met de juiste rechten kunnen algemene variabelen beheren (toevoegen, bewerken en verwijderen).