Acties aan dashboardpagina's toevoegen met behulp van actiekoppelingen

U kunt acties aan dashboardpagina's toevoegen om die pagina's interactief te maken met behulp van actiekoppelingen.

Ga als volgt te werk om een actie aan een dashboardpagina toe te voegen met behulp van een actiekoppeling:

  1. Bewerk de dashboardpagina waaraan u een actie wilt toevoegen.
  2. Sleep een actiekoppelingsobject vanuit het deelvenster 'Dashboard-objecten' naar de dashboardpagina.
  3. Klik op de knop Eigenschappen voor het object 'Actiekoppeling' om het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling weer te geven.
  4. Vul het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling in. Zie Het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling invullen voor informatie.
  5. Klik op de werkbalkknop Opslaan van de dashboardbuilder om de dashboardpagina op te slaan.

Het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling invullen

Wanneer u acties toevoegt aan dashboardpagina's met behulp van actiekoppelingen of actiekoppelingsmenu's, maakt u actiekoppelingen door het dialoogvenster 'Eigenschappen actiekoppeling' in te vullen.

Ga als volgt te werk om het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling in te vullen:

  1. Als u een actie (dat wil zeggen, een inlineactie) wilt maken, klikt u op de knop Nieuwe actie en geeft u de instellingen voor de nieuwe actie op. Zie De instellingen voor nieuwe acties opgeven voor informatie.

  2. Ga als volgt te werk om een bestaande actie toe te voegen (dat wil zeggen, een benoemde actie):

    1. Klik op de knop Bestaande actie selecteren.

      Het dialoogvenster Openen wordt weergegeven.

    2. Vul het dialoogvenster Openen in.

      Als er parameters aan de actie zijn gekoppeld, wordt het dialoogvenster 'Parametertoewijzing bewerken' geopend.

    3. Vul het dialoogvenster Parametertoewijzing bewerken (indien weergegeven) in.

  3. Voer in het vak Koppelingstekst de tekst in die moet worden weergegeven als koppeling voor het uitvoeren van de bijbehorende actie.

    Opmerking:

    Als u, voordat u een bestaande actie toevoegt of een actie maakt, gegevens invoert in het vak Koppelingstekst, worden deze gegevens overschreven met de naam van de actiekoppeling.
  4. Als u een actiekoppeling maakt die niet wordt weergegeven in een menu met actiekoppelingen, voert u in het vak Bijschrift een bijschrift in dat boven de koppelingstekst wordt weergegeven.

  5. (alleen voor een actiekoppeling voor navigatie naar een URL of naar andere BI inhoud) Gebruik het selectievakje Koppeling openen in nieuw venster in het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling om op te geven of de koppeling moet worden geopend in een nieuw browservenster of op een nieuw tabblad.

  6. (alleen voor acties van het type 'Navigeren naar BI-inhoud') Gebruik het selectievakje Toevoegen aan briefingboek om op te geven of de actie die is gekoppeld aan de actiekoppeling kan worden uitgevoerd in een briefingboek, maar alleen als het aantal te volgen navigatiekoppelingen van het briefingboek groter is dan 0.

    Zie Werken met briefingboeken voor informatie over briefingboeken.

  7. Selecteer in het gebied Koppeling tonen een van de volgende opties:

    • Altijd: de actiekoppeling is altijd ingeschakeld.

    • Voorwaardelijk: de actiekoppeling wordt alleen ingeschakeld als aan de bijbehorende voorwaarde wordt voldaan.

      Het gebied 'Voorwaarde' wordt weergegeven.

  8. Als u Voorwaardelijk hebt geselecteerd, geeft u de voorwaarde als volgt op:

    1. Als u een nieuwe voorwaarde wilt maken, klikt u op de knop Nieuwe voorwaarde om het dialoogvenster Nieuwe voorwaarde weer te geven en het dialoogvenster vervolgens in te vullen.

      Zie De instellingen voor voorwaarden opgeven voor informatie over het invullen van het dialoogvenster.

    2. Als u een bestaande voorwaarde wilt selecteren, klikt u op Voorwaarde selecteren om het dialoogvenster Voorwaarde selecteren te openen en vult u het dialoogvenster vervolgens in.

  9. Klik op OK in het dialoogvenster Eigenschappen actiekoppeling.