5 Dashboards samenstellen en gebruiken

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u dashboards samenstelt en gebruikt in Oracle Business Intelligence Enterprise Edition. Daarnaast wordt toegelicht hoe u werkt met opgeslagen aanpassingen, hoe u dashboardsjabloonpagina's maakt, dashboards publiceert, koppelingen naar dashboardpagina's maakt en werkt met briefingboeken.

Wat zijn dashboards?

Dashboards omvatten gepersonaliseerde weergaven van bedrijfsgegevens en externe gegevens.

Een dashboard bestaat uit een of meer pagina's.

Op die pagina's kan alles worden weergegeven dat u kunt bekijken of openen met een webbrowser, bijvoorbeeld:

  • Analyseresultaten

    Analyseresultaten zijn uitvoergegevens van Oracle BI Server die voldoen aan de analysecriteria. Deze kunnen worden getoond in verschillende weergaven, zoals een tabel, grafiek of datameter. Gebruikers kunnen resultaten bekijken en analyseren, afdrukken als PDF of HTML, opslaan als PDF of exporteren naar een spreadsheet.

  • Waarschuwingen van agenten

  • Actiekoppelingen en actiekoppelingmenu's

  • Afbeeldingen

  • Tekst

  • Weergaven van mappen in de Oracle BI presentatiecatalogus

  • Koppelingen naar websites

  • Koppelingen naar documenten

  • Ingesloten inhoud (zoals webpagina's of documenten)

  • Oracle BI Publisher rapporten

Wanneer u een dashboard opent, wordt de inhoud van het dashboard weergegeven op een of meer dashboardpagina's. Dashboardpagina's zijn herkenbaar aan tabbladen boven aan het dashboard. Met de knoppen op de werkbalk rechts bovenaan kunt u het volgende doen:

  • Het dashboard bewerken, als u hiervoor de juiste rechten en machtigingen hebt.

    Zie Wat is de Dashboard-builder? voor meer informatie over de dashboard-builders.

  • Verschillende opties weergeven om met een dashboardpagina te werken, bijvoorbeeld om de huidige pagina af te drukken. Zie voor meer informatie: Dashboards openen en gebruiken.

Typische workflow voor het samenstellen van dashboards

Raadpleeg de typische workflow die wordt beschreven in de onderstaande lijst om te beginnen met het samenstellen van dashboards:

  • Meerdere analysen maken: stel analysen samen waarin u weergaven kunt maken die in een dashboard worden weergegeven.

  • Een dashboard maken: maak een dashboard om gegevens van de analyse weer te geven.

  • Inhoud aan een dashboard toevoegen: voeg inhoud aan dashboardpagina's toe om items zoals weergaven en prompts weer te geven.

  • Prompts aan dashboardpagina's toevoegen: voeg prompts aan dashboardpagina's toe om de inhoud op de pagina's aan te sturen.

  • Pagina's aan een dashboard toevoegen: voeg desgewenst een of meer pagina's aan het dashboard toe om de gegevens op verschillende manieren weer te geven.

  • Persoonlijke instellingen oproepen: maak aanpassingen waarmee u pagina's in de huidige staat kunt weergeven of waarbij uw favoriete keuzen al zijn geselecteerd.

Wie kunnen dashboards maken en bewerken?

Voor het maken van dashboards is het recht 'Dashboard beheren' vereist, dat wordt beheerd door de beheerder.

Dashboards kunnen worden bewerkt in de Dashboard-builder door gebruikers met de juiste rechten en machtigingen voor het dashboard en voor objecten die aan een dashboardpagina kunnen worden toegevoegd. Zie Rechten toewijzen voor meer informatie. Zie Bevoegdheden voor Presentation Services beheren in Security Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor informatie over het beheren van rechten.

Wat is de Dashboard-builder?

Met de Dashboard-builder kunt u dashboardpagina's toevoegen aan een dashboard en de pagina's op een dashboard bewerken. U kunt objecten toevoegen en de lay-out van dashboardpagina's bepalen.

Pagina's bevatten de kolommen en secties met de inhoud van een dashboard. Elk dashboard bevat ten minste één pagina, die leeg kan zijn. Dashboardpagina's zijn herkenbaar aan tabbladen boven aan het dashboard. U kunt meerdere pagina's gebruiken om inhoud te ordenen. U kunt bijvoorbeeld resultaten van analysen die u dagelijks raadpleegt, bewaren op een pagina, koppelingen naar websites van uw leveranciers op een andere pagina en een derde pagina toevoegen die is gekoppeld aan uw bedrijfsintranet.

U kunt de volgende objecten toevoegen aan een dashboardpagina:

  • Dashboardobjecten: items die alleen op dashboards worden gebruikt. U kunt hierbij denken aan secties waarin inhoud wordt weergeven, actiekoppelingen en ingesloten inhoud die wordt weergegeven in een frame op een dashboard.

  • Catalogusobjecten: objecten, zoals analysen, prompts en dergelijke, die door u of iemand anders in de Oracle BI presentatiecatalogus zijn opgeslagen en waarvoor u de benodigde rechten hebt.

    In een dashboard kunnen analyseresultaten worden getoond in verschillende weergaven, zoals een tabel, grafiek of datameter. De resultaten van een analyse zijn de uitvoergegevens van Oracle BI Server die voldoen aan de analysecriteria. Gebruikers kunnen resultaten bekijken en analyseren, afdrukken, opslaan of exporteren naar een spreadsheet.

Waardoor wordt het uiterlijk van een dashboard bepaald?

U kunt het uiterlijk van dashboards op verschillende manieren aanpassen.

Het uiterlijk van een dashboard kan op allerlei manieren worden aangepast en wordt bepaald door skins en stijlen.

  • Skins: een skin definieert de zichtbare grafische functies en bepaalt de manier waarop de interface van Oracle BI EE wordt weergegeven, zoals de achtergrondkleuren, bedrijfslogo's en de opmaakprofielen. Skins kunnen automatisch worden toegewezen aan gebruikers wanneer zij inloggen. Beheerders kunnen de standaardskin aanpassen en nieuwe skins maken.

  • Stijlen: een stijl bepaalt het uiterlijk van een dashboard en de verschillende weergaven ervan. Met andere woorden, stijlen bepalen de manier waarop de resultaten worden opgemaakt voor weergave, zoals de kleur van tekst en koppelingen, het lettertype en de tekengrootte, de randen in tabellen, en de kleuren en attributen van grafieken.

    Stijlen en skins worden geordend in mappen met Cascading Style Sheets (bestanden met de extensie .css). Cascading Style Sheets bieden controle over elk object binnen Oracle Business Intelligence. Beheerders kunnen opmaakprofielen aanpassen en nieuwe opmaakprofielen maken. Gebruikers kunnen bepaalde elementen van opmaakprofielen, zoals tabelranden en tekengrootte, overschrijven tijdens het opmaken van resultaten op het tabblad 'Resultaten'.

    In het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' kunt u een stijl opgeven voor een bepaald dashboard in het gebied 'Algemene eigenschappen met behulp van de lijst 'Stijlen'.

  • Cosmetische opmaak: cosmetische opmaak beïnvloedt de visuele weergave van gegevens in kolommen en hiërarchieniveaus, weergaven en kolommen en secties op dashboardpagina's. Zie Wat is cosmetische opmaak? en Opmaak toepassen op dashboardpagina's voor meer informatie.

De stijl ALTA

Oracle BI EE 11g wordt geleverd met verschillende stijlen, waaronder 'ALTA'.

Deze stijl biedt een duidelijke, consistente weergave in alle Oracle Business Intelligence producten en geeft heldere visuele trends weer, zoals lichte kleuren en smalle overgangen en randgroottes.

Zie Customizing the Oracle BI Web User Interface in Security Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor aanvullende informatie over ALTA.

Opmerking:

Oracle raadt u aan om ALTA als startpunt te gebruiken als u van plan bent om een nieuwe aangepaste stijl te maken.

Dashboards maken

Gebruik de Dashboard-builder om dashboards te maken (en te bewerken).

Zie Wat zijn dashboards? voor meer informatie over dashboards.

  1. Klik in de algemene koptekst op Nieuw en selecteer Dashboard.
  2. Voer in het dialoogvenster 'Nieuw dashboard' een naam en beschrijving voor het dashboard in.
  3. Selecteer de locatie voor het dashboard.

    Opmerking:

    Als u het dashboard opslaat in de submap 'Dashboards' direct onder /Gedeelde mappen/submap eerste niveau, wordt het dashboard vermeld in het menu Dashboard in de algemene koptekst. Als u het dashboard opslaat in een submap 'Dashboards' op een ander niveau (bijvoorbeeld /Gedeelde mappen/Verkoop/Oost), wordt het niet vermeld.

    Als u in de submap 'Dashboards', direct onder /Gedeelde mappen/submap eerste niveau, een map kiest waarin geen dashboards zijn opgeslagen, wordt automatisch een nieuwe map Dashboards gemaakt in die map. Daarin kunt u het nieuwe dashboard opslaan. Als u bijvoorbeeld een map kiest met de naam /Gedeelde mappen/Verkoop waarin geen dashboards zijn opgeslagen, wordt automatisch een nieuwe map 'Dashboards' gemaakt en verandert de locatie-invoer in /Gedeelde mappen/Verkoop/Dashboards. (Als u een map op een ander niveau kiest, wordt niet automatisch een nieuwe map Dashboards gemaakt.)

  4. Kies wanneer u inhoud aan het nieuwe dashboard wilt toevoegen: nu of later.
  5. Klik op OK.
  6. Beschrijving van de keuzemogelijkheden voor het toevoegen van inhoud:
    • Nu: het nieuwe dashboard, dat één lege pagina bevat, wordt voor bewerking geopend in de Dashboard-builder.
    • Later: er wordt een leeg dashboard gemaakt (maar niet weergegeven) waaraan u later inhoud kunt toevoegen.

Dashboards bewerken

U kunt dashboards bewerken als u daarvoor de juiste rechten en machtigingen hebt.

U kunt dashboardpagina's toevoegen of verwijderen, inhoud zoals kolommen en secties toevoegen, en eigenschappen en instellingen zoals afdrukopties bewerken. Bijvoorbeeld: u kunt inhoud toevoegen aan het dashboard 'Verkoopprestaties' en zo de voortgang van uw team volgen door de analyse 'Merkopbrengsten' toe te voegen vanuit de catalogus.

  1. Klik in de algemene koptekst op Catalogus.
  2. Navigeer op de pagina 'Catalogus' naar het dashboard dat u wilt bewerken en klik op de koppeling Bewerken.
  3. Voer indien nodig een of meer van de volgende taken uit in de Dashboard-builder:
    • Een dashboardpagina toevoegen. Zie voor meer informatie: Nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen.
    • Een dashboardpagina verwijderen. Zie voor meer informatie: Dashboardpagina's verwijderen.
    • Inhoud toevoegen. Zie voor meer informatie: Inhoud aan dashboards toevoegen.
    • Met de opties op de werkbalk Hulpprogramma's van de Dashboard-builder kunt u:
      • eigenschappen van een dashboard en dashboardpagina's instellen

      • instellingen opgeven voor het afdrukken en exporteren van een dashboardpagina

      • rapportkoppelingen voor een dashboardpagina instellen

      • opgeven of gebruikers persoonlijke opgeslagen aanpassingen mogen maken op de pagina

      • de pagina publiceren naar een gedeelde dashboardlocatie zodat u de pagina met anderen kunt delen. Zie Dashboardpagina's publiceren.

      • Stel uitgebreide pagina-eigenschappen in, zodat u de navigatieparameters kunt instellen voor de dashboardpagina of het dashboard. Zie voor meer informatie: Uitgebreide pagina-eigenschappen instellen.

  4. Voer desgewenst een van de volgende stappen uit:
    • Klik op de knop Voorbeeld om een voorbeeld van de dashboardpagina te bekijken.
    • Klik op de knop Opslaan om de wijzigingen op te slaan.
    • Klik op Uitvoeren om de Dashboard-builder te sluiten en terug te keren naar het dashboard.

Nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen

U kunt nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen.

Bijvoorbeeld: u kunt eerst een nieuwe dashboardpagina toevoegen die regionale verkoopgegevens in een tabel en een staafgrafiek bevat. Vervolgens kunt u nog een pagina toevoegen die koppelingen bevat naar websites van verschillende concurrenten.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Klik op de knop Dashboardpagina toevoegen in de Dashboard-builder, en selecteer Dashboardpagina toevoegen.
  3. Voer in het dialoogvenster 'Dashboardpagina toevoegen' een naam en beschrijving voor de pagina in en klik op OK om de nieuwe pagina als tabblad in de Dashboard-builder te zien.
  4. Klik op de knop Opslaan.

Nadat u een nieuwe pagina hebt toegevoegd, kunt u er inhoud aan toevoegen. Zie voor meer informatie: Inhoud aan dashboards toevoegen.

Subpagina's aan dashboards toevoegen

U kunt nieuwe subpagina's aan dashboards toevoegen.

Door subpagina's toe te voegen, kan een tweede niveau van gegevens aan gebruikers worden weergegeven. Bijvoorbeeld: u kunt eerst een nieuwe dashboardpagina toevoegen die regionale verkoopgegevens in een tabel en een staafgrafiek bevat. Vervolgens kunt u een subpagina toevoegen die koppelingen bevat naar websites van verschillende concurrenten.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Selecteer de dashboardpagina waarvoor u een subpagina wilt maken.
  3. Klik op de knop Dashboardpagina toevoegen in de Dashboard-builder en selecteer Subpagina toevoegen.
  4. Voer in het dialoogvenster 'Subpagina toevoegen' een naam en beschrijving in voor de pagina en klik op OK.
    De pagina wordt als een subpagina van het dashboard weergegeven in de Dashboard-builder.
  5. Klik op de knop Opslaan.

Nadat u een nieuwe subpagina hebt toegevoegd, kunt u er inhoud aan toevoegen. Zie voor meer informatie: Inhoud aan dashboards toevoegen.

Inhoud aan dashboards toevoegen

Het toevoegen van inhoud aan een dashboard biedt een manier voor gebruikers om diverse gegevens op één plek georganiseerd te zien.

U kunt de volgende inhoud aan dashboards toevoegen:

  • Dashboardobjecten, waaronder objecten om de lay-out van de inhoud te bepalen zoals kolommen en secties, en objecten zoals tekst, mappen, actiekoppelingen, enzovoort.

  • Objecten die door u of iemand anders in de presentatiecatalogus zijn opgeslagen en waarvoor u de juiste rechten hebt, zoals analysen, prompts, enzovoort.

Zo kunt u inhoud toevoegen aan het recentelijk gemaakte dashboard 'Verkoopprestaties' om de voortgang van uw team te volgen. Dat kunt u doen door een merkopbrengstenanalyse uit de catalogus toe te voegen.

Opmerking:

dashboards mogen alleen worden gewijzigd door gebruikers met de juiste rechten en machtigingen.
  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Voeg de objecten toe die u wilt opnemen in de pagina. Selecteer een object in het deelvenster 'Dashboard-objecten' of het deelvenster 'Catalogus' en sleep het object vervolgens naar het gebied 'Paginalay-out'.

    Zie Objecten slepen en neerzetten in het gebied Paginalay-out in de Dashboard-builder voor informatie over het slepen en neerzetten van objecten.

    Tip:

    Als u een object wilt zoeken in het deelvenster 'Catalogus', kunt u bladeren in de catalogusmap waarin het object is opgeslagen of in het dashboard waarin het object wordt weergegeven.

    Zie Oracle BI Publisher rapporten aan dashboardpagina's toevoegen voor informatie over het toevoegen van Oracle BI Publisher rapporten.

    Als u een scorecardobject sleept en neerzet in het gebied 'Paginalay-out', wordt mogelijk het dialoogvenster 'Vastgezette dimensies' weergegeven. Hierin kunt u waarden vastzetten (of instellen) voor prestatiekengetaldimensies die aan het scorecardobject zijn gekoppeld. Zie Wat zijn dimensies en vastgezette dimensiewaarden? voor meer informatie over vastzetten.

  3. Stel de eigenschappen voor elk object in. Beweeg hiervoor de muisaanwijzer over het object in het gebied 'Paginalay-out' zodat de werkbalk voor het object wordt weergegeven en klik op de knop Eigenschappen.

    De weergave kan per objecttype verschillen. Voor sommige objecten wordt een eigenschappendialoogvenster weergegeven. Voor andere objecten wordt een menu met opties weergegeven.

  4. Klik op de knop Opslaan.

    Opmerking:

    Het toevoegen van een prestatietegel aan een dashboard werkt op dezelfde manier als het toevoegen van een andere weergave, inclusief het gedrag van prompts. Versleep de analyse met de prestatietegelweergave vanuit de catalogus naar een kolom en zet deze naar neer. Sla het dashboard op en voer het uit om de tegel te bekijken.

    Om ervoor te zorgen dat een groep prestatietegels netjes wordt geordend, plaatst u elke prestatietegel in een dashboardsectie of -kolom en wijst u vervolgens een vaste grootte toe aan de sectie of kolom om te voorkomen dat de tegels zich verspreiden.

Objecten slepen en neerzetten in het gebied Paginalay-out in de Dashboard-builder

U kunt uw paginalay-out in een dashboard maken met behulp van slepen en neerzetten.

Wanneer u objecten sleept en neerzet in het gebied 'Paginalay-out' van de Dashboard-builder, moet u rekening houden met het volgende:

  • Als u een object in het gebied 'Paginalay-out' sleept, wordt een blauwe balk weergegeven ten teken dat de neerzetlocatie relatief is ten opzichte van een ander object. Als u een locatie aanwijst waar het object kan worden neergezet, wordt de rand van de doelcontainer oranje.

  • Als u een naamloos object naar het gebied 'Paginalay-out' sleept, krijgt het object een standaardnaam, zoals 'Sectie 1', 'Koppeling 1', enzovoort. Van sommige objecten kunt u de naam wijzigen in een duidelijke, beschrijvende naam.

  • Als u een object aanwijst dat is neergezet in het gebied 'Paginalay-out', wordt het getoond met een oranje rand en wordt de bijbehorende werkbalk weergegeven.

  • Kolommen worden gebruikt om inhoud uit te lijnen, terwijl de secties in de kolommen de eigenlijke inhoud bevatten. Als u een object sleept en neerzet in een leeg gebied 'Paginalay-out' of een object sleept en neerzet in een kolom waaraan nog geen sectie is toegevoegd, worden automatisch de benodigde containers voor dat object gemaakt. Als u bijvoorbeeld een sectie naar een leeg gebied 'Paginalay-out' sleept en neerzet, wordt automatisch een kolom gemaakt. Als u een analyse sleept en neerzet, worden automatisch een kolom en een sectie gemaakt.

  • Als u een analyse naar het gebied 'Paginalay-out' sleept, wordt standaard de samengestelde weergave geopend. Als u een andere weergave wilt tonen, klikt u op de knop Eigenschappen voor de analyse, selecteert u Weergave tonen en selecteert u de gewenste weergave.

  • Als u een tweede object naar een sectie sleept, kunt u het horizontaal of verticaal binnen de sectie neerzetten. Hiermee stelt u de lay-out voor de sectie in. Verdere objecten die u naar de sectie sleept, krijgen deze lay-out. U kunt de ingestelde lay-out wijzigen met de knoppen Horizontale lay-out en Verticale lay-out op de werkbalk van de sectie.

    Opmerking:

    Gebruik een klein systeemlettertype voor een juiste lay-out van tekst uit verschillende secties.
  • Als u een sectie van de ene naar de andere kolom sleept, wordt alle inhoud in die sectie ook verplaatst.

Uitgebreide pagina-eigenschappen instellen

U kunt uitgebreide pagina-eigenschappen instellen om inkomende navigatieparameters op te geven die u wilt instellen voor de huidige dashboardpagina.

Door uitgebreide pagina-eigenschappen in te stellen, kunt u bepalen hoe parameters die zijn gekoppeld aan navigatie-acties, worden toegepast. Als bijvoorbeeld een navigatiekoppeling een promptwaarde bevat, kunt u de context kiezen van de inkomende navigatiekoppeling die wordt toegepast op alle pagina's die zijn gekoppeld aan een dashboard, of het bereik van de context van de inkomende navigatiekoppeling beperken tot de openingspagina.

Ga als volgt te werk om uitgebreide pagina-eigenschappen in te stellen:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.

  2. Navigeer naar de pagina waarvoor u het bereik van de inkomende navigatieparameters wilt instellen.

  3. Klik op Extra en selecteer vervolgens Uitgebreide pagina-eigenschappen.

    Het dialoogvenster 'Uitgebreide pagina-eigenschappen' wordt weergegeven.

  4. Bepaal het navigatietype dat u wilt gebruiken om het dashboard of de dashboardpagina te openen. De beschikbare opties zijn:

    • URL met prompts

    • Start-URL

    • Navigeren naar BI-inhoud

  5. Ga op een van de volgende manieren te werk:

    1. Als u de inkomende navigatieparameters en de context zo wilt instellen, dat het bereik van de doorgegeven parameters en context wordt beperkt tot de openingspagina wanneer u deze dashboardpagina opent, selecteert u Pagina.

    2. Als u de inkomende parameters voor het dashboard wilt instellen, selecteert u Dashboard.

  6. Herhaal dit voor alle navigatietypen die zijn gekoppeld aan het dashboard.

  7. Klik op OK.

Oracle BI Publisher rapporten aan dashboardpagina's toevoegen

Met Oracle BI Publisher rapporten worden geconfigureerde analysen toegevoegd aan dashboardpagina's.

In dit gedeelte wordt beschreven hoe u Oracle BI Publisher rapporten toevoegt aan een dashboardpagina. De volgende onderwerpen komen aan bod:

Opmerking:

Als u werkt met versie 7 van Microsoft Internet Explorer, kunt u problemen ondervinden als u BI Publisher rapporten bekijkt die zijn ingesloten in analysen of dashboards. Dit heeft te maken met de privacy-instellingen van de browser. Als u de pagina vanuit Oracle BI EE weergeeft in de browser, is het mogelijk dat het BI Publisher rapport ontbreekt. Dit probleem doet zich voor bij browsers waarvoor een gemiddeld niveau van privacy is ingesteld en waarin pop-ups worden geblokkeerd. U kunt dit probleem omzeilen door een andere browser te gebruiken in plaats van Internet Explorer versie 7 of het rapport te bekijken in BI Publisher in plaats van Oracle BI EE. Een derde optie is dat u de privacyinstelling van de browser verlaagt.

Wat is de interactie tussen Oracle BI Publisher rapporten en dashboardpagina's?

Leer hoe u Oracle BI Publisher rapporten en dashboardpagina's kunt maken voor interactie met elkaar.

Deze sectie bevat de volgende onderwerpen:

Oracle BI Publisher rapporten en dashboardpagina's

Bekijk deze onderwerpen voor meer informatie over Oracle BI Publisher en dashboardpagina's.

Deze sectie bevat de volgende onderwerpen:

Zie Integratie van Oracle BI EE met Oracle BI Publisher voor algemene informatie over BI Publisher.

Werken met rapporten op dashboardpagina's

U kunt een BI Publisher rapport op een dashboardpagina uitvoeren, bekijken en ermee werken.

Wanneer het BI Publisher rapport is opgenomen op een dashboardpagina, kan het rapport een werkbalk bevatten. Deze werkbalk biedt opties om een lay-outsjabloon te selecteren, de uitvoerindeling van het BI Publisher rapport te wijzigen, het BI Publisher rapport te exporteren, het BI Publisher rapport te versturen naar een beschikbare bestemming (bijvoorbeeld een printer, fax, e-mail of FTP), het BI Publisher rapport te plannen en de gegevens te analyseren.

Briefingboeken en BI Publisher rapporten afdrukken

U kunt een briefingboek of dashboardpagina afdrukken met daarop een BI Publisher rapport in gescheiden indelingen.

Als u van plan bent om een dashboardpagina af te drukken waarop een BI Publisher rapport is opgenomen of als u de pagina wilt opnemen in een briefingboek, moet u rekening houden met de volgende punten:

  • Als u het briefingboek afdrukt als PDF en als de uitvoerindeling van het BI Publisher rapport PDF is, wordt het BI Publisher rapport afgedrukt na alle andere objecten op de pagina. Als u een dashboardpagina afdrukt die een BI Publisher rapport als PDF bevat, maar de dashboardpagina geen onderdeel van een briefingboek is, wordt het BI Publisher rapport niet afgedrukt.

  • Als u de dashboardpagina of het briefingboek afdrukt als HTML, wordt het BI Publisher rapport niet afgedrukt.

Rapporten toevoegen aan dashboardpagina's

Als u rapporten toevoegt aan dashboardpagina's, kunnen de rapporten worden gedeeld met andere gebruikers.

U kunt een of meer bestaande rapporten toevoegen aan een dashboardpagina. Het voordeel hiervan is dat u rapporten kunt delen met andere gebruikers en de dashboardpagina's kunt plannen met behulp van agenten. Een agent zorgt ervoor dat het volledige dashboard naar de gebruiker wordt verstuurd, inclusief alle gegevenspagina's waarnaar het rapport verwijst.

Wanneer u een agent configureert voor een dashboardpagina die een BI Publisher rapport bevat, zorgt u ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De uitvoerindeling van het BI Publisher rapport is PDF.

  • De agent is ingesteld op PDF bezorgen.

U kunt rapporten toevoegen aan een dashboardpagina als ingesloten inhoud of als koppeling. Als het rapport is ingesloten, wordt het rechtstreeks op de dashboardpagina weergegeven. Via de koppeling wordt het rapport geopend in BI Publisher binnen Oracle BI EE.

Als u het rapport wijzigt in BI Publisher en deze wijzigingen opslaat, vernieuwt u de dashboardpagina om de wijzigingen te zien.

Rapporten toevoegen aan dashboardpagina's

Als u een rapport toevoegt aan een dashboardpagina, is het rapport eenvoudig toegankelijk voor gebruikers.

In rapporten worden verschillende gegevens geconsolideerd op één plek, zodat gebruikers gemakkelijker de gegevens kunnen vinden die ze nodig hebben.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina waarop u een rapport wilt toevoegen.
  3. Selecteer het rapport op een van de volgende manieren:
    • Selecteer het rapport in het deelvenster 'Catalogus' en sleep het naar een sectie op de dashboardpagina.
    • Als u een rapport wilt toevoegen vanaf een dashboardpagina, selecteert u het rapport in de map die het bijbehorende dashboard bevat in het deelvenster 'Catalogus'.
  4. Stel de eigenschappen van het object in. Beweeg hiervoor de muisaanwijzer over het object in het gebied 'Paginalay-out' zodat de werkbalk voor het object wordt weergegeven en klik op de knop Eigenschappen.
  5. Vul de velden in het dialoogvenster 'Eigenschappen BI Publisher-rapport' in.
  6. Klik op OK en vervolgens op Opslaan.
  7. Voeg zo nodig een prompt toe aan de dashboardpagina om de resultaten van een ingesloten rapport met parameters te filteren, zoals wordt beschreven in Prompts gebruiken met rapporten met parameters.
  8. U kunt het dashboard ook plannen met een agent, zoals beschreven in Inhoud bezorgen.

Prompts gebruiken met rapporten met parameters

U kunt prompts gebruiken om de resultaten van ingesloten BI Publisher rapporten met parameters te filteren, zodat alleen resultaten worden weergegeven die voldoen aan de promptcriteria.

Als u een ingesloten BI Publisher-rapport met parameters zodanig configureert dat het online wordt weergegeven, geven de parameters de toepasselijke waarden weer uit een analyse of via een directe verbinding met het onderwerpgebied. Als u ditzelfde rapport echter plant, kunnen de parameters van de analyse niet worden doorgegeven en worden in het rapport standaardwaarden weergegeven van parameters voor de analyse. Bij een directe verbinding met een gepland rapport worden de parameters doorgegeven en worden de waarden correct weergegeven in het rapport.

Er zijn de volgende twee typen BI Publisher rapporten:

  • Een BI Publisher rapport dat de gegevens ontvangt van een Oracle BI EE analyse. Voor dit rapport moeten de rapportkolommen waarop moet worden gefilterd, zijn ingesteld op Wordt gevraagd in de analyse. Voor dit type rapport kunt u alle promptuitdrukkingen gebruiken.

  • Een BI Publisher rapport dat is gemaakt met behulp van een directe verbinding met een onderwerpgebied. Zie Rapporten maken met een directe verbinding met een onderwerpgebied in Report Designer's Guide for Oracle Business Intelligence Publisher voor meer informatie over het maken van een rapport met behulp van een directe verbinding met een onderwerpgebied..

Ga als volgt te werk om prompts te gebruiken met rapporten met parameters:

  1. Open het rapport in BI Publisher en zoek de parameters die worden gebruikt. Stel een standaardwaarde in voor elke vereiste parameter, zodat het rapport op de juiste manier wordt weergegeven zonder tussenkomst van de gebruiker.

  2. Maak een nieuwe kolomprompt voor elke parameter. Ga hierbij als volgt te werk:

    1. Klik in de algemene koptekst op Nieuw en selecteer Dashboardprompt.

    2. Selecteer het onderwerpgebied met de kolommen uit het rapport of een onderwerpgebied waarvan de kolommen bijna gelijk zijn aan de kolommen in het rapport.

    3. Klik in het deelvenster 'Definitie' op de knop Nieuw, selecteer Kolomprompt en selecteer vervolgens de kolom die voor de prompt moet worden gebruikt. Als het BI Publisher rapport is gemaakt met behulp van een directe verbinding met een onderwerpgebied, zorg dan dat u dezelfde kolom selecteert als in het BI Publisher rapport.

    Zie Prompts gebruiken in dashboards en analysen voor meer informatie over het maken van prompts.

  3. Vul het dialoogvenster 'Nieuwe prompt: Kolom' in en klik op OK. Controleer de volgende instellingen:

    • Stel het veld 'Operator' in op is gelijk aan/is in.

    • Definieer een presentatievariabele met precies dezelfde naam als de parameter in het rapport. Wanneer u namen van variabelen gebruikt in prompts, moet u ervoor zorgen dat u deze op de juiste manier spelt, inclusief het gebruik van hoofdletters. Zorg ervoor dat het gegevenstype van de parameter overeenkomt met het gegevenstype van de kolom als deze niet op dezelfde databasekolom zijn gebaseerd.

    • Als het BI Publisher rapport is gemaakt met behulp van een directe verbinding met een onderwerpgebied, geef dan de waarde van de variabele op in de volgende indeling:

      "Subject Area Name"."Folder Name"."Column Name"
      

      Bijvoorbeeld:

      "Sample Sales Lite"."Time"."Per Name Year"
      

      Als de kolom zich in een geneste map bevindt, vermeld dan alle mappen. Bijvoorbeeld:

      "Sample Sales Lite"."Time"."More Time Objects"."Day of Week"
      
  4. Klik op de knop Prompt opslaan om de prompt op te slaan in de catalogus in een gedeelde map.

  5. Ga naar het dashboard dat het rapport met parameters bevat en klik op de werkbalkknop Dashboard bewerken.

    De Dashboard-builder wordt weergegeven.

  6. Navigeer in het deelvenster 'Catalogus' naar de map met de prompt die u wilt toevoegen.

  7. Sleep de prompt naar de sectie op de dashboardpagina waar het rapport zich bevindt.

  8. Klik op de knop Opslaan.

Eigenschappen van een dashboard en de bijbehorende pagina's wijzigen

U kunt de eigenschappen van een dashboard en de bijbehorende pagina's wijzigen.

U kunt met name het volgende doen:

  • De stijl (of het uiterlijk) en beschrijving van het dashboard wijzigen.

  • Verborgen benoemde prompts aan het dashboard en de bijbehorende pagina's toevoegen.

  • Opgeven welke koppelingen (Analyseren, Bewerken, Vernieuwen, Afdrukken, Exporteren, Toevoegen aan briefingboek en Kopiëren) moeten worden opgenomen in analysen op dashboardniveau. U kunt deze koppelingen instellen op dashboardpaginaniveau en analyseniveau: hiermee worden de ingestelde koppelingen op dashboardniveau overschreven. Zie het dialoogvenster 'Rapportkoppelingen' voor meer informatie.

  • Paginanamen wijzigen, machtigingen voor pagina's instellen en pagina's verbergen, herordenen en verwijderen.

  • Opgeven welke accounts gedeelde aanpassingen kunnen opslaan en welke accounts standaardaanpassingen voor pagina's kunnen toewijzen, en accountmachtigingen instellen.

  • Opgeven of de optie Toevoegen aan briefingboek wordt opgenomen in het menu 'Pagina-opties' voor pagina's.

  • Opgeven of de uitvoering van een dashboardpagina moet worden uitgesteld. Zie Uitvoering van dashboardpagina's uitstellen voor meer informatie.

Ga als volgt te werk om de eigenschappen van een dashboard en de bijbehorende pagina's te wijzigen:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.

  2. Klik op de knop Hulpprogramma's en selecteer Dashboardeigenschappen.

    Het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' wordt weergegeven.

  3. Breng de gewenste wijzigingen in de eigenschappen aan en klik op OK.

  4. Klik op de knop Opslaan.

Eigenschappen wijzigen van objecten die aan dashboardpagina's zijn toegevoegd

U kunt de eigenschappen van objecten die aan een dashboardpagina zijn toegevoegd, wijzigen vanuit het deelvenster 'Dashboardobjecten' en het deelvenster 'Catalogus'.

U kunt de eigenschappen wijzigen door het dashboard te bewerken.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Ga naar de pagina met het object.
  3. Wijs het object aan in het gebied 'Paginalay-out' zodat de werkbalk voor het object wordt weergegeven en klik op de knop Eigenschappen.

    De weergave kan per objecttype verschillen. Voor sommige objecten wordt een eigenschappendialoogvenster weergegeven. Voor andere objecten wordt een menu met opties weergegeven.

  4. Breng de gewenste wijzigingen in de eigenschappen aan.
  5. Klik op de knop Opslaan.

Uitvoering van dashboardpagina's uitstellen

U kunt de uitvoering van dashboardpagina's om verschillende redenen uitstellen, bijvoorbeeld als u alleen gegevens wilt weergeven wanneer deze actueel zijn of gebruikersinteracties bevatten.

U kunt de uitvoering van dashboardpagina's uitstellen als dit is toegestaan binnen uw organisatie. Dit is bijvoorbeeld handig als u het volgende wilt:

  • Prestaties verbeteren door alleen zoekopdrachten te genereren wanneer werkelijke gegevens vereist zijn.

  • Eindgebruikers toestaan promptwaarden op te geven (in plaats van standaardpromptwaarden te gebruiken) voordat analyse-inhoud op een dashboardpagina wordt weergegeven.

Wanneer de uitvoering van een dashboardpagina wordt uitgesteld, wordt de werkelijke inhoud van analysen niet geladen. In plaats daarvan gebeurt het volgende:

  • Er wordt boven aan de pagina een bericht weergegeven dat de pagina niet volledig is geladen. Ook wordt in dit bericht aangegeven dat eindgebruikers promptwaarden moeten selecteren en op de knop Doorgaan klikken. Als op de knop Doorgaan wordt geklikt, wordt de inhoud op de pagina opnieuw geladen met de promptwaarden die de eindgebruiker opgeeft. Als de eindgebruiker geen promptwaarden opgeeft, worden standaardpromptwaarden gebruikt.

  • Statische gegevens over de objecten die niet zijn geladen worden weergegeven, zoals de objectnaam, een pictogram dat de objectweergave voorstelt, de weergavenaam en de objectbeschrijving (indien beschikbaar).

  • In het menu 'Paginaopties' (weergegeven met de knop Paginaopties op de werkbalk van de dashboardpagina) worden alle opties behalve de optie Dashboard bewerken gedeactiveerd.

  • De knop Toepassen van dashboardprompts wordt niet weergegeven. In plaats daarvan worden promptwaarden automatisch toegepast wanneer de eindgebruiker op de knop Doorgaan klikt.

De inhoud van analysen wordt niet geladen op de dashboardpagina, maar andere objecten (zoals dashboardprompts, ingesloten inhoud enzovoort) worden wel geladen.

In Oracle BI EE wordt bijgehouden of de uitvoering van een pagina is uitgesteld. Als een gebruiker dezelfde pagina opnieuw bezoekt binnen dezelfde context, wordt de gehele pagina geladen (en niet de uitvoering uitgesteld) als de pagina eerder ook is geladen.

Ga als volgt te werk om de uitvoering van een dashboardpagina uit te stellen:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Klik op de knop Hulpprogramma's en selecteer Dashboardeigenschappen.

    Het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' wordt weergegeven.

  3. Zoek de pagina in het gebied 'Dashboardpagina's' en schakel het vakje Vragen vóór openen in.

    Opmerking:

    De beheerder kan instellen of het vakje Vragen vóór openen wordt weergegeven. Zie Manually Changing Presentation Setting Defaults in System Administrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.
  4. Klik op OK.
  5. Klik op de knop Opslaan.

Aangepaste lay-outs maken voor het afdrukken en exporteren van dashboardpagina's

Voor het afdrukken of exporteren kunt u de lay-out van een dashboardpagina opgeven.

U kunt aangepaste lay-outs maken voor het afdrukken en exporteren van dashboardpagina's, indien dit is toegestaan in uw organisatie.

  • Met aangepaste afdruklay-outs kunnen uw eindgebruikers dashboardinhoud van hoge kwaliteit afdrukken. Zie Dashboardpagina's afdrukken voor meer informatie over het afdrukken van dashboardpagina's.

  • Met behulp van aangepaste exportlay-outs kunnen uw eindgebruikers voor Excel aangepaste dashboardinhoud exporteren. Zie Dashboards en dashboardpagina's exporteren voor meer informatie over het exporteren van dashboardpagina's.

Als u een aangepaste lay-out maakt, gebeurt het volgende:

  • De dashboardpagina wordt geëxporteerd naar BI Publisher en de volgende items worden automatisch gegenereerd:

    • Een BI Publisher rapport met een lay-out op basis van de geëxporteerde dashboardlay-out

    • Een gegevensmodel voor het ophalen van gegevens voor de componenten van de dashboardpagina

  • De rapporteditor voor BI Publisher wordt geopend in een nieuw browservenster met de automatisch gegenereerde lay-out die als een miniatuur wordt weergegeven. In de rapporteditor kunt u de lay-out bewerken of verwijderen, of een nieuwe lay-out toevoegen.

Nadat u de aangepaste lay-outs in BI Publisher hebt opgeslagen, zijn deze voor de desbetreffende dashboardpagina beschikbaar en worden ze weergegeven in het gebied 'Aangepaste afdruk- en exportlay-outs' van het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties'.

Vervolgens stelt u de aangepaste afdruklay-outs die u hebt gemaakt beschikbaar aan eindgebruikers (in het menu 'Afdrukken' of 'Exporteren naar Excel' van een dashboardpagina) door ze in het gebied 'Aangepaste afdruk- en exportlay-outs' van het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties' te selecteren.

Vervolgens stelt u de aangepaste lay-outs die u hebt gemaakt beschikbaar aan eindgebruikers met de volgende opties in het gebied 'Aangepaste afdruk- en exportlay-outs' van het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties':

  • PDF: met deze optie komt de aangepaste lay-out beschikbaar in het menu 'Afdrukken' van een dashboardpagina.

  • Excel: met deze optie komt de aangepaste lay-out beschikbaar in het menu 'Exporteren naar Excel' van een dashboardpagina.

    Opmerking:

    De standaardopmaak van de tabelkoptekst in Excel is 'Terugloop'. Voer de volgende acties uit om de terugloopinstelling voor de tabelkoptekst te wijzigen:
    1. Klik in de titel op Weergave bewerken.

    2. Klik rechts van het veld 'Titel' op Titel.

      De pagina 'Titel opmaken' wordt weergegeven.

    3. Schakel het selectievakje Terugloop uit en klik op OK.

    De lettertypegrootte van de analyse en het dashboard wordt in pixels uitgedrukt terwijl de Excel-lettertypegrootte in punten wordt uitgedrukt. Wanneer u vanuit een analyse of dashboard naar Excel exporteert, wordt de lettertypegrootte 75% van die van de analyse of het dashboard.

Opmerking:

Als u het gegevensmodel of de lay-out handmatig uit de Oracle BI presentatiecatalogus verwijdert, werkt het bijbehorende BI Publisher rapport niet meer en zijn de aangepaste lay-outs niet meer beschikbaar. Als u een analyse verwijdert, zijn het gegevensmodel en de lay-out wel beschikbaar, maar deze kunnen niet worden uitgevoerd.

Opmerking:

Als u aangepaste lay-outs maakt, houd er dan rekening mee dat mogelijk niet alle aanpassingen en weergaven in BI Publisher worden ondersteund. Enkele van de niet-ondersteunde items zijn hiërarchische kolommen, prestatietegels, kaartweergaven, trellisweergaven en dashboardprompts. Als een item niet wordt ondersteund, wordt het item uit de lay-out verwijderd en wordt er een bericht weergegeven met de reden waarom het item niet wordt ondersteund.

Zie Aangepaste lay-outs maken voor het afdrukken en exporteren van dashboardpagina's voor informatie over het maken van een aangepaste lay-out.

Niet-ondersteunde items bij gebruik van aangepaste afdruklay-outs

Aangepaste afdruklay-outs ondersteunen een beperkte set items.

De volgende items worden niet ondersteund in BI Publisher bij gebruik van een aangepaste afdruklay-out om een dashboardpagina af te drukken:

  • Kolomselectieweergaven

  • Weergaven 'Segment maken'

  • Weergaven 'Doellijst maken'

  • Trechtergrafiekweergaven

  • Legendaweergaven

  • Weergaven 'Logisch SQL'

  • Kaartweergaven

  • Weergaven 'Lange omschrijving'

  • Prestatietegelweergaven

  • Tickerweergaven

  • Trellisweergaven, inclusief micrografieken

  • Weergaveselectieweergaven

  • De volgende typen datameterweergaven:

    • Bol

    • Verticale staaf

    • Horizontale staaf

  • De volgende typen grafiekweergaven:

    • Taartgrafieken met meerdere eenheden; in plaats hiervan wordt een afzonderlijke taartgrafiek weergegeven voor elke eenheid

    • Tijdreekslijngrafieken

    • Spreidingsgrafieken

    • Watervalgrafieken

  • De volgende grafiekinstellingen in het dialoogvenster 'Grafiekeigenschappen':

    • Op het tabblad 'Algemeen': Zoomen en schuiven

    • Op het tabblad 'Stijl': voorwaardelijke opmaakinstellingen.

    • Op het tabblad 'Schaal': alle instellingen.

    • Op het tabblad 'Titels en labels' staan de volgende opmaakinstellingen:

      • Afkappen op het tabblad 'Weergaveopties' van het dialoogvenster 'Lettertype-opmaak: Item' voor de grafiektitel en de astitels.

      • Getallen verwerken als, Notatie negatief getal en Scheidingsteken voor duizendtallen gebruiken op het tabblad 'Getalnotatie' van het dialoogvenster 'Opmaak: Item' voor verticale aslabels en gegevensmarkeringen en Decimalen op het tabblad 'Getalnotatie' van het dialoogvenster 'Opmaak: Item' voor verticale aslabels.

      • Labeloriëntatie op het tabblad 'Weergaveopties' van het dialoogvenster 'Item opmaken' voor verticale en horizontale aslabels, en Afkorten op het tabblad 'Weergaveopties' van het dialoogvenster 'Item opmaken' voor verticale aslabels.

  • Hiërarchische kolommen.

  • Opmaak van dashboardkolommen.

  • Dashboardprompts.

  • Prompts voor (draai)tabellen.

  • Rand prompt op een weergave.

  • Geblokkeerde dashboardkolommen.

    Met de optie 'Kolom blokkeren' in het menu 'Kolomeigenschappen' kunt u een kolom blokkeren aan een rand (boven of links) van een dashboardlay-out.

  • Een vaste grootte die voor een dashboardkolom of -sectie is opgegeven.

    U geeft een vaste grootte op door de optie Grootte in het gebied 'Aanvullende indelingsopties' van het dialoogvenster 'Sectie-eigenschappen' en het dialoogvenster 'Kolomeigenschappen' in te stellen.

  • Vaste koppen van rijen en kolommen in een tabel of draaitabel.

    U geeft vaste koppen op door de optie Vaste kopteksten met schuivende inhoud te selecteren als methode om door gegevens te bladeren. Zie het tabblad 'Stijl' van het dialoogvenster 'Tabeleigenschappen', het dialoogvenster 'Eigenschappen van draaitabel' en het tabblad 'Algemeen' van het dialoogvenster 'Trelliseigenschappen'.

  • De groepeerfunctionaliteit voor bellengrafieken (bereikt via het neerzetdoel 'Bellen'), spreidingsgrafieken (bereikt via het neerzetdoel 'Punten') en taartgrafieken (bereikt via het neerzetdoel 'Taartgrafieken').

Houd ook rekening met het volgende verwachte objectgedrag in BI Publisher: draaitabellen worden uitgevouwen.

Aangepaste lay-outs maken voor het afdrukken en exporteren van dashboardpagina's

U kunt aangepaste lay-outs maken om dashboardpagina's af te drukken en te exporteren.

Zie Aangepaste lay-outs maken voor het afdrukken en exporteren van dashboardpagina's voor meer informatie over het maken van aangepaste lay-outs.

U kunt een of meer aangepaste lay-outs maken voor dashboardpagina's wanneer ze worden afgedrukt of geëxporteerd.

  1. Bewerk het dashboard dat de dashboardpagina bevat waarvoor u een aangepaste lay-out wilt maken. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de dashboardpagina.
  3. Klik op de knop Hulpprogramma's en selecteer Afdruk- en exportopties.
  4. Klik in het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties' op de knop Aangepaste afdruk- en exportlay-outs en selecteer Lay-outs maken. De rapporteditor voor BI Publisher wordt geopend in een nieuw browservenster waarin de automatisch gegenereerde lay-out als een miniatuur wordt weergegeven.

    Opmerking:

    De beheerder kan de weergave van de component Aangepaste afdruk- en exportlay-outs beheren. Zie De mogelijkheid om dashboardpagina's te exporteren naar Oracle BI Publisher in System Administrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.
  5. In BI Publisher:
    1. Bewerk de lay-out naar wens en sla deze op.
    2. Maak, indien gewenst, aanvullende lay-outs.
    3. Sluit BI Publisher af.
  6. Als u aangepaste lay-outs voor eindgebruikers beschikbaar wilt maken voor de dashboardpagina, opent u het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties' door te klikken op de knop Hulpprogramma's en Afdruk- en exportopties te selecteren.
  7. Voor elke aangepaste lay-out in het gebied 'Aangepaste afdruk- en exportlay-outs' die u beschikbaar wilt maken, selecteert u:
    • PDF om de aangepaste lay-out beschikbaar te maken in het menu 'Afdrukken' van een dashboardpagina.
    • Excel om de aangepaste lay-out beschikbaar te maken in het menu 'Exporteren naar Excel' van een dashboardpagina.
  8. Klik op OK.
  9. Sla het dashboard op.

Aangepaste lay-outs bewerken, vervangen of verwijderen

U kunt de aangepaste lay-outs die u hebt gemaakt bewerken, vervangen of verwijderen.

U kunt bijvoorbeeld een aangepaste afdruklay-out verwijderen als de dashboardpagina waaraan de lay-out is gekoppeld, is gewijzigd.

  1. Bewerk het dashboard dat de pagina bevat waarvoor u een aangepaste lay-out wilt bewerken, vervangen of verwijderen. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de dashboardpagina.
  3. Klik op de knop Hulpprogramma's en selecteer Afdruk- en exportopties. Het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties' wordt weergegeven.
  4. Klik op de knop Aangepaste afdruk- en exportlay-outs en selecteer een van de volgende opties:
    • Lay-outs maken en bewerken: er wordt een waarschuwing weergegeven dat bestaande lay-outs mogelijk niet goed werken als de dashboardpagina is gewijzigd. Reageer als volgt op de waarschuwing:
      • Selecteer Bestaande lay-outs behouden om de bestaande lay-outs te behouden. Vervolgens wordt de rapporteditor voor BI Publisher geopend, zodat u de lay-outs kunt bewerken.
      • Selecteer Bestaande lay-outs verwijderen en nieuwe lay-outs maken om de bestaande lay-outs te verwijderen en nieuwe lay-outs te maken. De editor voor BI Publisher wordt geopend, zodat u nieuwe lay-outs kunt maken.
    • Lay-outs vervangen: er wordt een waarschuwing weergegeven dat de bestaande lay-outs worden vervangen. Bevestig dat u de bestaande lay-outs wilt vervangen. Als u op OK klikt, worden het bestaande gegevensmodel en het bestaande BI Publisher-rapport verwijderd en worden er automatisch nieuwe gegenereerd. De rapporteditor voor BI Publisher wordt geopend, zodat u nieuwe lay-outs kunt maken.
    • Lay-outs verwijderen: er wordt een waarschuwing weergegeven. Bevestig dat u alle bestaande lay-outs wilt verwijderen. Als u op OK klikt, worden alle lay-outs (inclusief bijbehorende BI Publisher rapporten en gegevensmodellen) verwijderd.
  5. Als u klaar bent met het bewerken, vervangen of verwijderen van aangepaste lay-outs, klikt u op OK in het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties' om dit venster te sluiten.
  6. Sla het dashboard op.

Objecten uit dashboardpagina's verwijderen

Als u een eerder toegevoegd object later niet meer nodig hebt, kunt u het verwijderen.

U kunt bijvoorbeeld de analyse 'Merkopbrengsten' van vorig jaar verwijderen uit het dashboard 'Verkoopprestaties' en deze vervangen door de analyse van dit jaar.

Houd rekening met het volgende als u objecten verwijdert:

  • Als u een object verwijdert dat andere objecten bevat, zoals een kolom of sectie, verwijdert u ook alle objecten in die container.

  • Als u een kolom verwijdert, wordt de grootte van andere kolommen op de pagina mogelijk automatisch gewijzigd om de uitlijning van de kolommen te bewaren.

  • Voor objecten die in de catalogus zijn opgeslagen, wordt het object alleen verwijderd uit de dashboardpagina. Het object wordt niet verwijderd uit de catalogus. Gebruikers met de juiste machtigingen kunnen de inhoud van de catalogus bewerken. Zie Objecten beheren in de Oracle BI presentatiecatalogus voor meer informatie.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Ga naar de pagina met het te verwijderen object.
  3. Wijs het object aan in het gebied 'Paginalay-out' zodat de werkbalk voor het object wordt weergegeven en klik op de knop Verwijderen.

Subpagina's uit dashboards verwijderen

U kunt subpagina's uit dashboards verwijderen.

Als u een subpagina verwijdert uit een dashboard, worden de subpagina en alle inhoud ervan verwijderd.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Selecteer de dashboardpagina waaruit u een subpagina wilt verwijderen.
  3. Klik op de knop Hulpprogramma's in de Dashboard-builder en selecteer vervolgens Dashboardeigenschappen.
  4. Selecteer in het gebied 'Dashboardpagina's' van het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' de subpagina die u wilt verwijderen en klik op de knop Verwijderen op de werkbalk in het gebied 'Dashboardpagina's'.
  5. Klik in het dialoogvenster 'Verwijdering bevestigen' op Ja.
  6. Klik op OK in het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' om de subpagina uit de dashboardpagina te verwijderen.

Dashboardpagina's verwijderen

Als u helemaal opnieuw wilt beginnen met het opbouwen van een dashboardpagina of als een dashboardpagina wilt verwijderen, kunt u de pagina verwijderen.

U kunt het volgende verwijderen:

  • De huidige dashboardpagina

  • Een of meer dashboardpagina's uit het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen'

De huidige dashboardpagina verwijderen

U kunt de momenteel zichtbare dashboardpagina verwijderen.

Wanneer u aan een dashboardpagina werkt, kunt u deze verwijderen.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina die u wilt verwijderen.
  3. Klik op de knop Huidige pagina verwijderen.
  4. Bevestig het verwijderen.

Een of meer dashboardpagina's verwijderen

U kunt een of meer dashboardpagina's tegelijkertijd verwijderen.

Door dashboardpagina's te verwijderen, zorgt u ervoor dat alleen de meest relevante dashboards behouden blijven voor gebruikers.
  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Klik op de knop Hulpprogramma's en selecteer Dashboardeigenschappen.
  3. Ga in het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' als volgt te werk voor elke pagina die u wilt verwijderen:
    1. Selecteer de pagina in het gebied Dashboardpagina's.
    2. Klik op de knop Verwijderen op de werkbalk voor dashboardpagina's.
    3. Bevestig het verwijderen.
  4. Klik op OK.

Dashboards opslaan met andere namen en op andere locaties

Dashboards kunnen worden opgeslagen met alternatieve namen en op meerdere locaties.

U kunt een dashboard als volgt opslaan:

  • Onder een andere naam

    De nieuwe naam voor het dashboard mag nog niet voorkomen in de bestemmingsmap, anders mislukt de opslagbewerking.

  • Ergens in de Oracle BI presentatiecatalogus

    Als u het dashboard opslaat in de submap 'Dashboards' direct onder /Gedeelde mappen/submap eerste niveau, wordt het dashboard vermeld in het menu Dashboard in de algemene koptekst. Als u het dashboard opslaat in een submap 'Dashboards' op een ander niveau (bijvoorbeeld /Gedeelde mappen/Verkoop/Oost), wordt het niet vermeld. Het dashboard wordt ook niet vermeld als u het opslaat in een submap onder de submap 'Dashboards', bijvoorbeeld /Gedeelde mappen/Verkoop/Dashboards/Oost.

    Als u in de submap 'Dashboards', direct onder /Gedeelde mappen/submap eerste niveau, een map kiest waarin geen dashboards zijn opgeslagen, wordt automatisch een nieuwe map Dashboards gemaakt in die map. Daarin kunt u het nieuwe dashboard opslaan. Als u bijvoorbeeld een map kiest met de naam /Gedeelde mappen/Verkoop waarin geen dashboards zijn opgeslagen, wordt automatisch een nieuwe map 'Dashboards' gemaakt en verandert de locatie-invoer in /Gedeelde mappen/Verkoop/Dashboards. (Als u een map op een ander niveau kiest, wordt niet automatisch een nieuwe map Dashboards gemaakt.)

Ga als volgt te werk om een dashboard op te slaan onder een andere naam of op een andere locatie:

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Klik op de knop Dashboard opslaan als. Er wordt een dialoogvenster weergegeven waarin u de gewenste opslagcriteria kunt opgeven.

Dashboards openen en gebruiken

Gebruikers hebben via dashboards toegang tot gegevensanalysen met verschillende indelingen.

U kunt aan dashboards bijna elk gewenst object toevoegen.

  1. Klik in de algemene koptekst op Catalogus om de pagina 'Catalogus' weer te geven.
  2. Ga naar het dashboard dat u wilt openen en klik op de koppeling Openen.
    Het dashboard wordt geopend op de eerste dashboardpagina. Als er nog geen inhoud is toegevoegd, wordt een meldingsbericht weergegeven dat de dashboardpagina nog leeg is.
  3. Voer een of meer van de volgende taken uit (optioneel):

Zie Sneltoetsen voor Oracle BI EE en Oracle BI Publisher voor meer informatie over sneltoetsen die u kunt gebruiken in een dashboard.

Wat zijn opgeslagen aanpassingen voor dashboardpagina's?

Met behulp van opgeslagen aanpassingen kunnen gebruikers dashboardpagina's in hun huidige staat, met de meest gebruikte of favoriete opties voor items (bijvoorbeeld voor filters, prompts en het sorteren van kolommen, het drillen in analysen en het uitvouwen of samenvouwen van secties) opslaan en later opnieuw bekijken.

Door aanpassingen op te slaan, hoeven gebruikers niet telkens wanneer zij de dashboardpagina openen, handmatig dezelfde opties opnieuw in te stellen.

Gebruikers met de juiste machtigingen en toegangsrechten voor dashboards kunnen de volgende acties uitvoeren:

  • verschillende combinaties van opties opslaan als opgeslagen aanpassingen, voor eigen gebruik of voor gebruik door anderen

  • een opgeslagen aanpassing instellen als standaardaanpassing voor een dashboardpagina, voor eigen gebruik of voor gebruik door anderen

  • schakelen tussen opgeslagen aanpassingen

Zie Opgeslagen aanpassingen toepassen en De huidige aanpassing wissen voor informatie over het gebruik van opgeslagen aanpassingen.

Zie Aanpassingen opslaan en Opgeslagen aanpassingen bewerken voor informatie over het opslaan van aanpassingen en het bewerken van opgeslagen aanpassingen.

Voorbeeldscenario's voor het maken en gebruiken van opgeslagen aanpassingen

Er zijn bepaalde situaties waarin u opgeslagen aanpassingen wilt maken.

In deze sectie worden twee voorbeeldscenario's voor het maken en gebruiken van opgeslagen aanpassingen beschreven.

Scenario 1: opgeslagen aanpassingen gemaakt door een groep voor gebruik door anderen

U kunt de aanpassingen van een groep opslaan zodat deze door andere groepen of gebruikers kunnen worden gebruikt.

Een IT-groep in een consumentengoederenbedrijf bouwt een hoofddashboard met de inhoud die verschillende productgroepen moeten kunnen bekijken. Het dashboard bevat filters en prompts die leden van de productgroepen normaliter zouden aanpassen om de voor hen relevante resultaten te bekijken.

Het hoofddashboard bevat twee analysen, een met verkoopcijfers van de regio's 'Oost', 'West', 'Noord' en 'Zuid', en een met alle producten die in die regio's zijn verzonden. De analyse voor verkoopcijfers per regio bevat een prompt waarmee gebruikers hun regio kunnen selecteren. De analyse voor alle verzonden producten bevat een filter waarmee gebruikers hun producten kunnen selecteren.

Een IT-consultant past de weergave voor de productgroep 'Frisdranken' aan voor elke regio. De consultant selecteert eerst de regio 'Oost' en de producten onder 'Frisdranken' in de filters en prompts in het dashboard, en slaat deze opties vervolgens op als aanpassing die ook toegankelijk is voor andere gebruikers. De consultant stelt deze aanpassing vervolgens in als standaardweergave voor groepsleden van de regio 'Oost' die frisdrankproducten verkopen. De consultant herhaalt dit proces voor de regio's 'West', 'Noord' en 'Zuid'.

Als een verkoopmedewerker van 'Frisdranken' voor de regio 'West' zich aanmeldt bij Oracle Business Intelligence en het dashboard bekijkt, ziet deze in eerste instantie de verkoopcijfers en verzendgegevens op basis van de regio en productopties die zijn toegewezen als de aangepaste standaardweergave voor die groep. De verkoopmedewerkers in die groep, die normaal gesproken dezelfde regio en hetzelfde product zouden selecteren, hoeven dit nu niet meer te doen.

Scenario 2: opgeslagen aanpassingen gemaakt voor gebruik door een afzonderlijke gebruiker

Aanpassingen kunnen ook worden gebruikt door een specifieke gebruiker met unieke behoeften.

Het dashboard van een gebruiker in het bedrijf bevat twee rapporten: een voor de verkoopcijfers van alle regio's en een voor alle verzonden producten. Beide rapporten bevatten een prompt waarmee de gebruiker een bepaalde regio en een bepaald product kan selecteren. De gebruiker selecteert de regio 'Oost' en het product 'Frisdranken'. Het dashboard wordt vernieuwd om deze gegevens aan de gebruiker te tonen. De gebruiker slaat deze weergave op als aanpassing voor eigen gebruik en stelt deze in als zijn standaardweergave van het dashboard. Vervolgens stelt deze gebruiker nog enkele gewenste combinaties van product en regio in en slaat die op voor later gebruik. De gebruiker kan ook aanpassingen gebruiken die door de IT-groep zijn opgeslagen als gedeelde aanpassingen. Voor de verkoopcijfers van de regio 'West' voor 'Frisdranken' klikt de gebruiker op de knop Pagina-opties. Vervolgens selecteert de gebruiker Opgeslagen aanpassingen toepassen en de weergave 'Omzet in dollars', de regio 'West' en het product 'Frisdranken'. De nieuwe weergave van de gegevens wordt getoond in het dashboard.

Aanpassingen opslaan

U kunt aanpassingen opslaan voor eigen gebruik of voor gebruik door anderen.

U kunt de aanpassing ook instellen als de standaardaanpassing van een dashboardpagina voor u of voor anderen. Zie Wat zijn opgeslagen aanpassingen voor dashboardpagina's? voor meer informatie over aanpassingen.

Ga als volgt te werk om een aanpassing op te slaan:

  1. Open het dashboard waarin u een aanpassing wilt opslaan. Zie Dashboards openen en gebruiken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina waarop u een aanpassing wilt opslaan.
  3. Breng de gewenste aanpassingen aan.
  4. Klik op de knop Paginaopties op de dashboardpagina en selecteer Opgeslagen aanpassing toepassen.

    Het dialoogvenster 'Huidige aanpassing opslaan' wordt weergegeven.

  5. Voer een beschrijvende naam voor de aanpassing in.
  6. Geef op voor wie u de aanpassing wilt opslaan:
    • Als u de aanpassing voor persoonlijk gebruik wilt opslaan, selecteert u Mij.

    • Als u de aanpassing wilt opslaan zodat anderen deze kunnen gebruiken, selecteert u Anderen en klikt u vervolgens op Rechten instellen om het dialoogvenster 'Rechten en standaardwaarden voor opgeslagen aanpassingen' weer te geven. In dit dialoogvenster kunt u de accounts opgeven die over het recht beschikken om de aanpassing te gebruiken en kunt u opgeven of de aanpassing de standaardaanpassing voor de accounts moet zijn.

  7. Optioneel: als u deze aanpassing wilt instellen als uw standaardaanpassing, selecteert u Als standaardwaarde voor deze pagina instellen.
  8. Klik op OK.

Opgeslagen aanpassingen toepassen

U kunt aanpassingen toepassen die u voor eigen, persoonlijk gebruik hebt opgeslagen of die door iemand anders voor uw gebruik zijn opgeslagen.

U kunt echter ook aanpassingen toepassen die door iemand anders voor uw gebruik zijn opgeslagen. Bijvoorbeeld: u kunt een gedeelde aanpassing voor het verkoopteam toepassen die is gemaakt voor aangepaste weergave van een merkopbrengstenanalyse door leden van het verkoopteam.

Zie Wat zijn opgeslagen aanpassingen voor dashboardpagina's? voor meer informatie over aanpassingen.

  1. Open het dashboard waarin u een opgeslagen aanpassing wilt toepassen. Zie Dashboards openen en gebruiken voor meer informatie.
  2. Ga naar de pagina met de aanpassing die u wilt toepassen.
  3. Klik op de knop Paginaopties en selecteer Opgeslagen aanpassing toepassen.

    Uw persoonlijke opgeslagen aanpassingen, indien aanwezig, worden boven in de lijst getoond. Daaronder worden gedeelde opgeslagen aanpassingen getoond. Uw huidige standaardaanpassing wordt vetgedrukt weergegeven.

  4. Klik op een opgeslagen aanpassing in de lijst om deze op de dashboardpagina toe te passen.

Opgeslagen aanpassingen bewerken

U kunt namen van aanpassingen wijzigen, uw standaardaanpassing wijzigen, machtigingen wijzigen voor aanpassingen die zijn gedeeld met anderen en aanpassingen verwijderen.

Zie Wat zijn opgeslagen aanpassingen voor dashboardpagina's? voor meer informatie over aanpassingen.

  1. Open het dashboard waarin u een aanpassing wilt bewerken. Zie Dashboards openen en gebruiken voor meer informatie.
  2. Ga naar de pagina met de aanpassing die u wilt bewerken.
  3. Klik op de knop Paginaopties op de dashboardpagina en selecteer Opgeslagen aanpassingen bewerken.
  4. Wijzig in het dialoogvenster 'Opgeslagen aanpassingen bewerken' de naam van een of meer aanpassingen, wijzig de aanpassing die u gebruikt als uw standaardaanpassing, wijzig machtigingen voor de aanpassingen die zijn gedeeld met anderen en verwijder aanpassingen, indien nodig.
  5. Klik op OK.

De huidige aanpassing wissen

U kunt de huidige aanpassing wissen, als blijkt dat de instellingen voor items zoals filters, prompts, kolomsortering, drillen in analysen, en uitgevouwen en samengevouwen secties niet naar wens zijn.

U kunt bijvoorbeeld een aanpassing wissen waarmee de weergave van de analyse 'Merkopbrengsten' wordt samengevouwen.

Zie Wat zijn opgeslagen aanpassingen voor dashboardpagina's? voor meer informatie over aanpassingen.

  • Klik op de knop Paginaopties op de dashboardpagina en selecteer Mijn aanpassing wissen.

Dashboardsjabloonpagina's voor nieuwe gebruikers

De eerste dashboardpagina die nieuwe gebruikers zien, is een dashboardsjabloonpagina.

Dashboardsjabloonpagina's zijn dashboardpagina's die worden gebruikt om de persoonlijke dashboards ('Mijn dashboard') van nieuwe gebruikers te vullen bij hun eerste sessie. Zo zien gebruikers een of meer dashboardpagina's met inhoud in plaats van een leeg dashboard als zij voor het eerst inloggen. De dashboardsjabloonpagina's vormen ook het uitgangspunt voor gebruikers om hun eigen dashboardpagina's te maken.

Hoe dashboardsjabloonpagina's werken

U maakt dashboardsjabloonpagina's voor uw gebruikers in dashboards die een aangewezen naam (standaard is de aangewezen naam standaard) hebben en die u opslaat in submappen van '/Gedeelde mappen'.

Als een nieuwe gebruiker voor het eerst inlogt, wordt door Oracle BI EE gezocht naar dashboardsjabloonpagina's in alle dashboards met de aangewezen naam en worden alle dashboardsjabloonpagina's waarvoor de gebruiker gemachtigd is, gekopieerd naar de map 'Mijn dashboard' van de gebruiker en weergegeven in het dashboard 'Mijn dashboard' van de gebruiker.

Als een gebruiker gemachtigd is voor dashboardsjabloonpagina's in meerdere dashboards, worden alle sjabloonpagina's van die dashboards naar de map 'Mijn dashboard' van de gebruiker gekopieerd en op alfabetische volgorde weergegeven in het dashboard 'Mijn dashboard' van de gebruiker. Als twee pagina's dezelfde naam hebben, wordt vooraan aan de naam van een de pagina's de naam van de map toegevoegd waarin het dashboard was opgeslagen.

Waar Oracle BI EE naar dashboardsjabloonpagina's zoekt

Standaard wordt in Oracle BI EE gezocht naar dashboardsjabloonpagina's in alle dashboards die de naam standaard hebben en die zijn opgeslagen in submappen van /Gedeelde mappen. Er wordt alleen gezocht in submappen van /Gedeelde mappen (bijvoorbeeld /Gedeelde mappen/Financieel) en niet in de hele hiërarchie (bijvoorbeeld niet in /Gedeelde mappen/Financieel/Afdeling1).

Als uw organisatie een andere naam dan standaard heeft aangewezen voor de naam van dashboards met dashboardsjabloonpagina's, wordt door Oracle BI EE gezocht naar dashboardsjabloonpagina's met die naam (bijvoorbeeld Sjablonen) in plaats van naar standaard in submappen van /Gedeelde mappen.

Als u een andere naam dan standaard wilt aanwijzen voor dashboards met dashboardsjabloonpagina's, moet de beheerder het element DefaultName in het bestand 'instanceconfig.xml' instellen. Zie Manually Changing Presentation Settings in System Administrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

Hoe gebruikers met dashboardsjabloonpagina's kunnen werken

Dashboardsjabloonpagina's zijn een vooraf opgebouwd startpunt voor het maken van aangepaste dashboardpagina's.

Gebruikers kunnen dashboardsjabloonpagina's als volgt gebruiken:

  • Als uitgangspunt voor het maken van hun eigen dashboardpagina's.

    Gebruikers kunnen de hele inhoud van deze dashboardsjabloonpagina's wijzigen. Alle wijzigingen die zij in de inhoud aanbrengen, worden opgeslagen in hun lokale kopieën van de dashboardsjabloonpagina's in de bijbehorende mappen 'Mijn dashboard' en niet in de oorspronkelijke dashboardsjabloonpagina's.

  • Als voorbeelden van aanvullende pagina's die zij wellicht willen maken.

Als gebruikers een dashboardsjabloonpagina uit hun dashboard 'Mijn dashboard' verwijderen, kunnen zij 'Mijn dashboard' niet opnieuw vullen met die pagina. Als gebruikers echter de hele dashboard 'Mijn dashboard' verwijderen en vervolgens opnieuw inloggen bij of navigeren naar 'Mijn dashboard', wordt hun dashboard 'Mijn dashboard' opnieuw gemaakt met de meest recente dashboardsjabloonpagina's.

Dashboardsjabloonpagina's voor nieuwe gebruikers maken

U kunt dashboardsjabloonpagina's maken voor gebruikers zodat deze een of meer dashboardpagina's met inhoud zien in plaats van een leeg dashboard wanneer zij voor het eerst inloggen.

Zie Dashboardsjabloonpagina's voor nieuwe gebruikers voor meer informatie over dashboardsjabloonpagina's.

  1. Maak een of meer dashboards om de dashboardsjabloonpagina's in op te nemen. Geef voor elk dashboard het volgende op:
    • Geef standaard op in het veld Naam, tenzij in uw organisatie een andere naam voor de naam van dashboards met dashboardsjabloonpagina's is aangewezen. In dat geval geeft u de aangewezen naam op.
    • Selecteer in het vak Locatie een map 'Dashboard' in een submap van /Gedeelde mappen, bijvoorbeeld /Gedeelde mappen/Financieel/Dashboards.

    Zie Dashboards maken voor meer informatie.

  2. Maak een of meer dashboardpagina's en voeg inhoud toe aan de pagina's. Zie voor meer informatie: Nieuwe pagina's aan dashboards toevoegen en Inhoud aan dashboards toevoegen.

    Opmerking:

    Gebruikers hebben alleen toegang tot inhoud waarvoor zij gemachtigd zijn.

  3. Wijs machtigingen voor het dashboard zó toe, dat alle gebruikers waarvan u het dashboard 'Mijn dashboard' wilt vullen met de dashboardpagina's, leesrechten daarvoor hebben. Zie Machtigingen toewijzen voor meer informatie.

Opmerking:

Als u de inhoud van het dashboard of de machtigingen voor het dashboard later wijzigt, gelden de wijzigingen alleen voor nieuwe gebruikers die voor het eerst inloggen, niet voor gebruikers waarvan het dashboard 'Mijn dashboard' is gevuld met de dashboardsjabloonpagina's.

Dashboardpagina's publiceren

U kunt een dashboardpagina publiceren naar een gedeelde dashboardlocatie zodat u de pagina met anderen kunt delen.

Wanneer u een dashboardpagina publiceert, gebeurt het volgende:

  • Persoonlijke inhoud (zoals analysen, prompts, enzovoort) wordt gekopieerd naar een bestemmingslocatie die u opgeeft, en verwijzingen daarnaar worden bijgewerkt.

  • Verwijzingen naar gedeelde inhoud blijven bewaard.

  • Als u de pagina hebt gewijzigd, maar deze nog niet hebt opgeslagen, worden zowel de opgeslagen als de niet-opgeslagen wijzigingen gepubliceerd.

  • Zorg ervoor dat andere gebruikers die de gepubliceerde dashboardpagina kunnen weergeven, de juiste machtigingen hebben voor de objecten op de pagina. Als de pagina bijvoorbeeld een BI Publisher rapport bevat, moeten gebruikers over de juiste machtigingen beschikken om dat rapport te kunnen bekijken.

Ga als volgt te werk om een dashboardpagina te publiceren:

  1. Bewerk het dashboard met de pagina die u wilt publiceren. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina die u wilt publiceren.
  3. Klik op Hulpprogramma's en selecteer Pagina publiceren naar dashboard.

    Het dialoogvenster 'Pagina publiceren naar dashboard' wordt weergegeven.

  4. Geef in het veld Dashboard de naam op van het bestemmingsdashboard.
  5. Als op de pagina 'Pagina publiceren naar dashboard' een waarschuwing wordt weergegeven dat bepaalde inhoud (zoals de pagina, analysen, prompts, enzovoort) al bestaat op de bestemmingslocatie, klikt u op:
    • OK als u wilt doorgaan met publiceren en de bestaande inhoud wilt overschrijven.

    • Annuleren als u de publiceerbewerking wilt afbreken en de bestaande inhoud niet wilt overschrijven.

  6. Klik op OK.

    De dashboardpagina wordt gekopieerd naar de bestemmingslocatie.

Koppelingen naar dashboardpagina's maken

Met koppelingen naar dashboardpagina's kunnen anderen toegang krijgen tot de gegevens.

U kunt koppelingen naar dashboardpagina's maken als dit is toegestaan binnen uw organisatie. Op die manier kunt u bijvoorbeeld een koppeling opslaan als bladwijzer of een koppeling kopiëren en naar andere gebruikers sturen via e-mail.

U kunt twee verschillende typen koppelingen maken: bladwijzerkoppelingen en koppelingen met prompts. Deze koppelingen worden in de volgende gedeelten beschreven:

Zie Koppelingen naar dashboardpagina's maken voor informatie over het maken van koppelingen naar dashboardpagina's.

Wat zijn bladwijzerkoppelingen?

U kunt een koppeling maken naar een dashboardpagina en de bijbehorende statuswaarden.

Een bladwijzerkoppeling is een URL met het pad naar een dashboardpagina en alle aspecten van de paginastatus, bijvoorbeeld:

http://localhost/10.1.3.2/saw.dll?Dashboard&_scid=7ndOC-SjmWo&PortalPath=%2Fusers%2Fadministrator%2F_portal&Page=p2&PageIdentifier=7fsg0r2sdssvgen4&BookmarkState=r78an1mbj0fj4lmqhdjfndvvai

Nadat u een bladwijzerkoppeling hebt gemaakt, kunt u het volgende doen:

  • De koppeling opslaan als bladwijzer zodat u later terug kunt gaan naar precies dezelfde pagina-inhoud.

  • De koppeling kopiëren en versturen naar andere gebruikers die vervolgens precies dezelfde inhoud kunnen bekijken als u. Ze hebben daarvoor wel dezelfde rechten en toegang tot de pagina nodig.

Wanneer u een bladwijzerkoppeling maakt, wordt de status van de dashboardpagina als verborgen bladwijzerobject opgeslagen in de catalogus. Hoe lang dit verborgen object bewaard blijft, wordt bepaald door het bedrijfsbeleid. Standaard is dit 30 dagen. Vraag de beheerder hoe lang deze objecten worden bewaard in uw organisatie. Aangezien de status van een dashboardpagina wordt opgeslagen wanneer u een bladwijzerkoppeling maakt, kunt u verder gaan met het wijzigen van de inhoud nadat u de koppeling hebt gemaakt.

Wat zijn koppelingen met prompts?

Koppelingen met prompts verwijzen naar vereenvoudigde dashboardpresentaties.

In een koppeling met prompts legt u het pad vast naar een dashboardpagina en een vereenvoudigde presentatie van de dashboardprompts, bijvoorbeeld:

<Content Path>&Action=Navigate&col1="Products"."P1  Product"&val1="Bluetooth Adaptor"&psa1="A - Sample Sales"

Wanneer u een koppeling met prompts maakt, kunt u de koppeling handmatig of softwarematig bewerken door bijvoorbeeld verschillende waarden op te geven voor de prompts. In een koppeling met prompts kunt u niet alle aspecten van de paginastatus opnemen, zoals dat met een bladwijzerkoppeling wel mogelijk is. Dat komt doordat de exacte status van niet-promptparameters niet kan worden gerepliceerd.

Een URL waarin het pad naar een dashboardpagina en een vereenvoudigde presentatie van de dashboardprompts is vastgelegd, kan in plaats van via een koppeling met prompts, ook handmatig worden gemaakt. Zie Beschrijving van services en methoden in Oracle BI EE Web Services in Integrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

Zie de volgende onderwerpen voor meer informatie over het bewerken van koppelingen met prompts:

Basissyntaxis van koppelingen met prompts

Koppelingen met prompts moeten de basissyntaxisregels volgen, zoals die zijn beschreven.

De basissyntaxis van koppelingen met prompts is als volgt:

<Content Path>&Action=Navigate&col1&op1&val1&col2&op2&val2&var3&op3&val3…

waarbij 'Content Path' een van de volgende basis-URL's is:

http://<obiee url path>/saw.dll?Dashboard&PortalPath=<dashboard path>
http://<obiee url path>/saw.dll?Dashboard&PortalPath=<dashboard path>&Page=<page name>
http://<obiee url path>/saw.dll?PortalGo&path=<analysis or prompt path>
http://<obiee url path>/saw.dll?Go&path=<analysis or prompt path>

Parameters voor koppelingen met prompts

U kunt koppelingen met prompts wijzigen met behulp van parameters.

Voor het aanpassen van koppelingen met prompts kunt u de volgende parameters gebruiken:

  • &Action=: hiermee geeft u de actie op die door de koppeling met prompts moet worden uitgevoerd. Geldige waarden zijn:

    • Navigate: hiermee wordt naar de dashboardpagina genavigeerd.

    • Print : hiermee worden de resultaten opgemaakt voor het afdrukken naar PDF-indeling zonder paginabesturingselementen, interactieve koppelingen, enzovoort.

    • Download: hiermee worden de resultaten naar Microsoft Excel gedownload.

    U kunt Print en Download niet gebruiken als het argument viewState bestaat. Zie Optionele parameters voor de URL 'Ga naar' voor Oracle BI Presentation Services in Integrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

  • &col#= : hiermee wordt bepaald welke kolom in een kolomprompt wordt gebruikt.

    Bijvoorbeeld:

    &col1="EASTERN REGION"
    
  • &var#=: hiermee wordt bepaald welke variabele in een variabeleprompt wordt gebruikt of een variabele die door een kolomprompt wordt ingesteld.

    Het bereik van alle variabelen is standaard dashboardpagina, tenzij u expliciet naar de variabele verwijst.

    Voorbeeld van het gebruik van het standaardbereik met de optionele parameter &P1=:

    &var1="myRegion"
    

    Voorbeeld van het expliciet instellen op dashboardbereik:

    &var1=dashboard.variables['myRegion']
    

    Voorbeeld van het expliciet instellen op dashboardpaginabereik:

    &var1=dashboard.currentPage.variables['myRegion']
    

    Als u zowel het dashboardbereik als het dashboardpaginabereik wilt instellen, moet u beide variabelen in de URL opnemen.

    Met deze parameter kunt u geen sessievariabele instellen. U kunt een sessievariabele echter overschrijven door een aanvraagvariabele in te stellen. U kunt bijvoorbeeld NQ_SESSION.REGION_VAR overschrijven door de volgende aanvraagvariabele in te stellen:

    &var1=requestVariables['REGION_VAR']
    
  • De volgende waardeparameters:

    • &val#=: hiermee wordt de waarde van een prompt opgegeven.

      Bijvoorbeeld:

      &val1="EASTERN REGION"
      
    • &valgrp#= : hiermee wordt de waarde van een prompt ingesteld op een cataloguspad van een aangepaste groep.

      Bijvoorbeeld:

      &valgrp1="/shared/folder/myCustomGroup"
      
    • &valsv#=: hiermee wordt de waarde van een prompt ingesteld op een servervariabele.

      Bijvoorbeeld:

      &valsv1="SALESREGION"
      

    De parameters val# en valgrp# kunnen naast elkaar bestaan, maar niet in combinatie met de parameter valsv#. Met andere woorden, de prompt kan elke combinatie van val# en valgrp# bevatten, maar niet zowel valsv# als val#.

  • &cov#=: hiermee wordt de variabele van een kolomprompt ingesteld waarmee ook een variabele wordt ingesteld.

    Bijvoorbeeld:

    &var1=myRegion&cov1="Markets"."Region"&val1="EASTERN.REGION"+"WESTERN REGION"
    
  • &op#= : (optioneel) hiermee wordt de operator opgegeven, bijvoorbeeld 'eq' (is gelijk aan).

    Gebruik dezelfde operatoren als voor de URL. Zie Navigation Parameters in Integrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor een lijst met deze operatoren.

    Bijvoorbeeld:

    &col1="Markets"."Region"&val1="EASTERN REGION"+"WESTERN REGION"&op1=in
    
  • &psa#=: (optioneel) hiermee wordt een primair onderwerpgebied voor een prompt bepaald.

    Gebruik deze parameter als de gegevenstypen van de waarden voor een prompt juist moeten worden bepaald door het onderwerpgebied.

    Bijvoorbeeld:

    &var1=myRegion&cov1="Markets"."Region"&val1="EASTERN REGION"+"WESTERN REGION"&psa1=Paint
    

    Als een koppeling met prompts meerdere onderwerpgebieden bevat, geeft u eerst de prompts op die geen onderwerpgebied bepalen (bijvoorbeeld &psa1="Products"."P1 Products") en dan de prompts die wel een onderwerpgebied bepalen (bijvoorbeeld &psa2="B-Sample Target"."Products"."P1 Products").

  • &formulause#=: hiermee wordt bepaald of een promptwaarde een codewaarde is of een weergavewaarde (in een repository die is geconfigureerd voor de functionaliteit voor dubbele kolommen).

    Als u deze parameter niet gebruikt, wordt aangenomen dat de waarde een weergavewaarde is.

    Bijvoorbeeld:

    &var1=myRegion&cov1="Markets"."Region"&val1="2"+"3"&formulause1=code
    
  • Voor prompts die hiërarchische kolommen gebruiken:

    • &hierid#=: (vereist) hiermee wordt de hiërarchie-ID bepaald.

    • &dimid#=: (vereist) hiermee wordt de dimensie-ID bepaald.

    • &tblnm#=: (vereist) hiermee wordt de tabelnaam bepaald.

    Bijvoorbeeld:

    &col1="Products"."Products Hierarchy"&hierid1=Products Hierarchy&dimid1=H1 Products&tblnm1="Products"&val1="*"+"all"&psa1="A - Sample Sales"
    

    Als er meerdere waarden voor meerdere niveaus zijn, moet u de syntaxis van waarden uitbreiden. Zie De syntaxis van waarden uitbreiden voor instructies.

  • &P1=: met deze variabele wordt het bereik voor alle koppelingen met prompts gedefinieerd. Geldige waarden zijn:

    • dashboard

    • dashboardpagina (standaard als het bereik niet is opgegeven)

    • rapport

    Deze parameter is van invloed op zowel filters als variabelen van de koppelingen met prompts.

    Bijvoorbeeld:

    &P1=dashboard
    
De syntaxis van waarden uitbreiden

Als een koppeling met prompts hiërarchische kolommen bevat en als er meerdere waarden voor meerdere niveaus zijn, moet u de syntaxis van waarden uitbreiden.

U kunt de syntaxis van de waarden uitbreiden door een niveau-ID toe te voegen en alle arrays samen te voegen.

  1. Groepeer waarden op basis van hun niveau-ID.
  2. Plaats alle waarden die tot hetzelfde niveau behoren in één array en laat elke array als volgt voorafgaan door de bijbehorende niveau-ID:
    "Detail Product"+"7"+"4"
    
  3. Voeg elke array samen en gebruik +* als scheidingsteken.
  4. Plaats de gehele samengevoegde string in de parameter &val#=. Bijvoorbeeld:
    &col1="Products"."Products Hierarchy"&hierid1=Products Hierarchy&dimid1=H1 Products&tblnm1="Products"&val1="LOB"+"Digital"+*"Brand"+"HomeView"+*"Detail Product"+"7"+"4"&psa1="A - Sample Sales"
    

Richtlijnen voor het bewerken van koppelingen met prompts

Koppelingen met prompts kunnen op verschillende manieren worden gewijzigd.

De richtlijnen voor het bewerken van koppelingen met prompts zijn als volgt:

  • Gebruik elke willekeurige combinatie van &col#= en &var#=, maar nummer ze opeenvolgend van 1 tot N. U kunt bijvoorbeeld var1, col2 en col3 gebruiken, maar ook col1, var2 en col3.

  • Gebruik plustekens (+) als scheidingsteken tussen waarden.

  • Gebruik de volgende notaties voor datum, tijd en tijdstempel die onafhankelijk zijn van de landinstelling:

    Voor de datumnotatie:

    YYYY-MM-DD
    

    Voor de tijdnotatie:

    hh24:mm:ss
    

    Voor de tijdstempelnotatie (de verwachte tijdzone is UTC):

    YYYY-MM-DD hh24:mm:ss
    
  • Controleer of u de URL goed hebt gecodeerd. Het gebruik van gedecodeerde URL's is niet in alle browsers of op alle platforms toegestaan. Codeer daarom een dubbel aanhalingsteken (") als %22, een spatieteken als %20, enzovoort.

  • Houd er rekening mee dat het aantal tekens in een URL dat wordt ondersteund, per browser verschilt. Als een URL langer is dan de lengte die wordt ondersteund, wordt de URL afgekapt. U kunt dit probleem omzeilen door een bladwijzerkoppeling te gebruiken of door een browser te gebruiken die langere URL's ondersteunt.

  • Desgewenst kunt u de dubbele aanhalingstekens weglaten als de waarden geen spaties bevatten.

Tip:

U kunt een URL met prompts snel en nauwkeurig handmatig samenstellen door naar een dashboardpagina met de desbetreffende prompts te navigeren. Daar maakt u een koppeling met prompts om een URL met prompts te genereren. Vervolgens kunt u deze URL gebruiken als sjabloon.

Koppelingen naar dashboardpagina's maken

U kunt koppelingen naar dashboardpagina's maken als dit is toegestaan binnen uw organisatie.

Zie Koppelingen naar dashboardpagina's maken voor meer informatie over het maken van koppelingen naar dashboardpagina's.

  1. Open het dashboard waarin u een koppeling naar een dashboardpagina wilt maken. Zie Dashboards openen en gebruiken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina waarnaar u een koppeling wilt maken.
  3. Klik op de knop Paginaopties op de dashboardpagina en doe het volgende:
    • Selecteer Bladwijzerkoppeling maken als u een bladwijzerkoppeling wilt maken.
    • Selecteer Koppeling met prompts maken als u een koppeling met prompts wilt maken.

    Opmerking:

    De beheerder beheert de weergave van de opties Bladwijzerkoppeling maken en Koppeling met prompt maken met behulp van instellingen in het bestand instanceconfig.xml en door het instellen van rechten. Zie De mogelijkheid inschakelen om koppelingen naar dashboardpagina's te maken in System Administrator's Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition en Bevoegdheden voor Presentation Services beheren in Security Guide for Oracle Business Intelligence Enterprise Edition voor meer informatie.

    Als u drillt in een analyse die is zo ingesteld dat het dasboard wordt vervangen door de nieuwe resultaten (in plaats van dat de nieuwe resultaten direct in het dashboard worden getoond), wordt de optie Bladwijzerkoppeling maken weergegeven als koppeling onder de nieuwe resultaten in plaats van als optie in het menu 'Pagina-opties'. (Als u wilt opgeven hoe drillen werkt in een analyse, gebruikt u de optie Zoeken op deze locatie in het menu 'Eigenschappen' voor een sectie.

    De koppeling wordt weergegeven in de adresbalk van de browser.
  4. Als de koppeling een:
    • bladwijzerkoppeling is, kunt u deze opslaan als bladwijzer of kopiëren en naar andere gebruikers versturen.
    • koppeling met prompts is, kunt u de koppeling handmatig of automatisch bewerken. Zie Wat zijn koppelingen met prompts? voor instructies.

Werken met briefingboeken

Met briefingboeken kunnen gegevenspresentaties worden georganiseerd en gedistribueerd naar gebruikers.

In de volgende onderwerpen wordt uitgelegd wat briefingboeken zijn en hoe u ermee werkt:

Wat zijn briefingboeken?

Een briefingboek is een verzameling statische of bewerkbare snapshots van dashboardpagina's, afzonderlijke analysen en BI Publisher rapporten.

U kunt als volgt waarden opgeven:

Inhoudsopgave in een PDF-versie van een briefingboek

De PDF-versie van een briefingboek bevat een inhoudsopgave die automatisch is gegenereerd.

De inhoudsopgave bevat een ingang voor elke dashboardpagina, elke analyse en elk rapport in het briefingboek. Elk van deze ingangen bevat een tijdstempel en het paginanummer in het PDF-bestand. De waarde van de tijdstempel is afhankelijk van hoe de inhoud in het briefingboek is opgeslagen. Als de inhoud is opgeslagen als zijnde bewerkbaar, is dit de huidige tijdstempel. Als de inhoud is opgeslagen als snapshot, is dit het tijdstip van het snapshot.

Ingesprongen onder elke ingang voor een dashboardpagina staan alle koppelingen naar briefingboeken op die pagina, tot een maximum van negen koppelingen. Deze ingangen bevatten geen tijdstempels. Bijvoorbeeld:

Table of Contents

My Dashboard Page 7/11/2008 9:15:20 AM . . . . . .1
Years to Dollars Dashboard . . . . . . . . . .2

De beheerder kan de sjabloon voor de inhoudsopgave aanpassen. Mogelijk ziet de gegenereerde inhoudsopgave van uw briefingboeken er dus anders uit.

Opmerking:

de inhoudsopgave wordt altijd gegenereerd in het Engels. Andere talen worden niet ondersteund. Daarom is het wellicht raadzaam de inhoudsopgaven die in briefingboeken worden gegenereerd, te (laten) vertalen.

Zie Briefingboeken en BI Publisher rapporten afdrukken voor meer informatie over het opnemen van BI Publisher rapporten in briefingboeken.

Inhoud toevoegen aan nieuwe of bestaande briefingboeken

U kunt de inhoud van dashboardpagina's (inclusief pagina's met BI Publisher rapporten) of afzonderlijke analysen toevoegen aan nieuwe of bestaande briefingboeken.

U kunt inhoud toevoegen aan bestaande of nieuwe briefingboeken.

  1. Open het dashboard met de inhoud die u aan een briefingboek wilt toevoegen. Zie Dashboards openen en gebruiken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina die u wilt toevoegen of de pagina met de analyse die u wilt toevoegen.
  3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
    • Als u de inhoud van de dashboardpagina aan een briefingboek wilt toevoegen, klikt u op de werkbalkknop Pagina-opties op de dashboardpagina en selecteert u Toevoegen aan briefingboek.

      Opmerking:

      De optie Toevoegen aan briefingboek is niet beschikbaar op een lege dashboardpagina of als het selectievakje Toevoegen aan briefingboek tonen in het dialoogvenster 'Dashboardeigenschappen' voor de pagina niet is ingeschakeld.
    • Als u de resultaten van een afzonderlijke analyse aan een briefingboek wilt toevoegen, zoekt u de analyse op in het dashboard en klikt u op de koppeling Toevoegen aan briefingboek.

      Opmerking:

      Deze koppeling wordt alleen weergegeven als de optie Toevoegen aan briefingboek is geselecteerd in het dialoogvenster 'Rapportkoppelingen' wanneer de analyse aan het dashboard is toegevoegd. Zie het dialoogvenster 'Rapportkoppelingen' voor informatie over het instellen van de optie Toevoegen aan briefingboek.
  4. Klik in het dialoogvenster 'Inhoud van briefingboek opslaan' op Bladeren om het dialoogvenster 'Opslaan als' weer te geven.
  5. Ga als volgt te werk in het dialoogvenster 'Opslaan als' om de inhoud op te slaan als:
    • een nieuw briefingboek. Geef de locatie waar u het briefingboek wilt opslaan op in het veld Opslaan in. Geef een naam voor het briefingboek op in het veld Naam. Geef desgewenst een beschrijving op in het veld Beschrijving. Klik vervolgens op OK.

    • een bestaand briefingboek. Selecteer het briefingboek en klik op OK.

  6. Vul in het dialoogvenster 'Inhoud van briefingboek opslaan' de overige velden in, indien nodig, en klik op OK.

Briefingboeken bewerken

U kunt briefingboeken bewerken om inhoud te herschikken, inhoud te verwijderen en het inhoudtype, eigenschappen van navigatiekoppelingen of de beschrijving van inhoud te wijzigen.

Houd briefingboeken up-to-date door ze regelmatig te bekijken en te bewerken.

  1. Ga als volgt te werk om een briefingboek te bewerken:
    • Klik in de algemene koptekst van de catalogus op Catalogus.
    • Open op een dashboardpagina de dashboardpagina met het briefingboek.
  2. Navigeer naar het briefingboek dat u wilt bewerken en klik op Bewerken.
  3. Ga als volgt te werk om de inhoud te wijzigen in het dialoogvenster 'Briefingboek bewerken':
    1. Selecteer de inhoud.
    2. Klik op Pagina bewerken.
    3. Wijzig in het dialoogvenster 'Pagina-eigenschappen' het inhoudtype, het aantal te volgen navigatiekoppelingen voor bewerkbare inhoud of de beschrijving van de inhoud, indien nodig.
    4. Klik op OK.
  4. Als u inhoud wilt herschikken, selecteert u de inhoud en sleept u deze naar de gewenste locatie.
  5. Als u inhoud wilt verwijderen, selecteert u de inhoud en klikt u op Verwijderen.
  6. Klik op OK.

Briefingboeken downloaden

U kunt een verzameling van statische of bij te werken momentopnamen van dashboardpagina's, afzonderlijke analysen en BI Publisher rapporten in de vorm van een briefingboek downloaden.

U kunt als volgt waarden opgeven:

  • briefingboeken downloaden naar uw computer in MHTML-indeling en deze delen voor offlineweergave.

  • briefingboeken downloaden in PDF-indeling en deze afdrukken.

    De PDF-versie van een briefingboek bevat een automatisch gegenereerde inhoudsopgave. Zie Inhoudsopgave in een PDF-versie van een briefingboek voor informatie over de inhoudsopgave.

  1. Klik in de algemene koptekst op Catalogus om de pagina 'Catalogus' weer te geven.
  2. Navigeer naar het briefingboek dat u wilt downloaden.
  3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
    • Als u het briefingboek wilt downloaden in PDF-indeling, klikt u op PDF. Vervolgens opent u het bestand of slaat u het bestand op.

      Opmerking:

      u hebt Adobe Reader nodig om een PDF-bestand van een briefingboek te kunnen bekijken of afdrukken.

      BI Publisher rapporten in het briefingboek worden alleen in het PDF-bestand opgenomen als de rapporten geschikt zijn voor PDF-uitvoer.

      Met de instelling van de lijst Rijen afdrukken in het dialoogvenster 'Afdruk- en exportopties' voor de analyse of het dashboard wordt bepaald of alle rijen of alleen de zichtbare rijen van een analyse in de PDF worden weergegeven.

    • Als u het briefingboek wilt downloaden in MHTML-indeling, klikt u op Webarchief (.mht). Vervolgens opent u het bestand of slaat u het bestand op. De gedownloade briefingboeken worden opgeslagen met de extensie '.mht' en kunnen worden geopend in een browser. Vervolgens kunt u het briefingboek per e-mail verzenden of het briefingboek delen.

Een lijst met briefingboeken aan een dashboardpagina toevoegen

U kunt een lijst met briefingboeken aan een dashboardpagina toevoegen.

Zo kunt u gebruikers eenvoudig toegang bieden tot informatie die is gerelateerd aan het dashboard.

  1. Bewerk het dashboard. Zie Dashboards bewerken voor meer informatie.
  2. Navigeer naar de pagina waaraan u een lijst met briefingboeken wilt toevoegen.
  3. Sleep een mapobject vanuit het deelvenster 'Dashboard-objecten' naar een sectie.
  4. Wijs het object aan in het gebied 'Paginalay-out' zodat de werkbalk voor het mapobject wordt weergegeven. Klik vervolgens op de knop Eigenschappen.
  5. Geef in het veld Map in het dialoogvenster 'Mapeigenschappen' de map op met de briefingboeken die u in de lijst wilt opnemen.
  6. Geef in het vak Uitvouwen op of de map uitgevouwen moet worden weergegeven.
  7. Geef in het vak RSS-koppeling tonen op of aan de map een optie voor een RSS-feed moet worden toegevoegd.
  8. Klik op OK en vervolgens op Opslaan om het dashboard op te slaan.

    De map wordt toegevoegd aan het dashboard. Op de dashboardpagina kunt u nu het volgende doen:

    • De lijst met de briefingboeken bekijken. Als de map niet is uitgevouwen, klikt u op de map.

    • Een briefingboek bewerken. Klik hiertoe op de bijbehorende koppeling Bewerken. Zie voor meer informatie: Briefingboeken bewerken.

    • Een briefingboek downloaden in PDF-indeling. Klik hiertoe op de bijbehorende koppeling PDF. Zie voor meer informatie: Briefingboeken downloaden.

    • Een briefingboek downloaden in MHTML-indeling. Klik hiertoe op de bijbehorende koppeling Webarchief. Zie Briefingboeken downloaden.

Agenten gebruiken voor het bezorgen van briefingboeken

U kunt een agent configureren om briefingboeken bij gebruikers te bezorgen.

Ga als volgt te werk om een briefingboek te bezorgen met behulp van een agent:

  1. Maak of bewerk de agent waarmee u het briefingboek wilt bezorgen. Zie Agenten maken voor meer informatie.
  2. Klik op het tabblad 'Bezorgingsinhoud' van de Agenteditor op Bladeren om het briefingboek te selecteren.

    Wanneer de agent wordt uitgevoerd, wordt het briefingboek bezorgd.