Definities voor streepjescodes, patchcodes en scheidingspagina's configureren

U kunt op elk gewenst moment in de taak streepjescodedefinities maken. Voor paginascheiding kunt u patchcodes definiëren. Patchcodedetectie kan worden gecombineerd met streepjescodes door definitieregels voor scheidingspagina's te maken.

U kunt als volgt definities voor streepjescodes en scheidingspagina's configureren voor een herkenningsverwerkingstaak:

Definities voor scheidingspagina's configureren

Als u ervoor kiest om documenten te organiseren met behulp van scheidingspagina's, moet u een of meer regels configureren die bepalen op welke manier scheidingstekens worden gedetecteerd en gebruikt. Dit staat ook beschreven in Instellingen voor het scheiden van documenten. Volg deze instructies om scheidingspagina's te configureren. Zie Definities voor scheidingspagina's configureren voor meer informatie over het configureren van definities voor hiërarchische scheidingspagina's.

Ga als volgt te werk om definities voor scheidingspagina's te configureren:

  1. Maak binnen uw procedure een herkenningsprocessortaak met een van de volgende methoden voor documentorganisatie: Scheidingspagina's of Geen: documentorganisatie niet uitvoeren.

  2. Klik op de pagina 'Documentverwerking' naast Scheidingspagina op Configureren om de scheidingspagina te definiëren of bewerken door een of meer regels op te geven in het dialoogvenster Definitie scheidingspagina dat wordt weergegeven:
    1. Voer in het veld Naam een naam in voor de definitie van de scheidingspagina. Selecteer desgewenst het veld Scheidingspagina verwijderen om de scheidingspagina uit het document te verwijderen. Scheidingspagina's die zijn gedeselecteerd (de standaardinstelling), worden in het document opgenomen.

    2. Klik op Regel toevoegen in de tabel 'Regels'. Als u een regel wilt bewerken, selecteert u de regel en klikt u op Regel bewerken.

    3. Maak een regel op de pagina 'Regel scheidingspagina'.

      1. Voer in het veld Regelnaam een naam in.

      2. Selecteer een patchcode (I, II, III, IV, VI, or T), een eerder gemaakte streepjescodedefinitie of beide om het begin van een nieuw document aan te geven.

      3. Als u een patchcode én een streepjescode of meerdere streepjescodedefinities opgeeft, moet u Of of En in het veld Operator selecteren om aan te geven of één of alle resultaten moeten worden gedetecteerd om de pagina te identificeren als een scheidingsteken.

        Opmerking:

        Geef naast de voorwaarde En of Of binnen regels ook de voorwaarde En of Of tussen regels op. Dit doet u door En of Of te selecteren in het veld Operator in de tabel 'Regels'.

      4. Als u wilt dat lege pagina's als scheidingspagina's worden beschouwd, schakelt u het selectievakje Lege pagina als scheidingspagina behandelen in. Deze optie is niet beschikbaar als u de operator AND selecteert.

      5. Klik op OK.

    4. Herhaal de voorgaande stap om aanvullende regels te maken in de tabel Regels.

    5. Klik op Versturen om de definitie van de scheidingspagina op te slaan en terug te gaan naar 'Definitie scheidingspagina'.

      Selecteer een scheidingspaginaregel in de tabel 'Regels' en klik op Regel verwijderen om deze regel te verwijderen.

      Opmerking:

      Klik op Verwijderen naast Configureren als u de definitie van een scheidingspagina wilt verwijderen.

  3. Als u de paginabytes zo wilt instellen dat de pagina als leeg wordt beschouwd, voert u een waarde in het veld Drempel in bytes lege pagina in. Als u bijvoorbeeld 16000 in dit veld invoert, worden de pagina's met 16000 bytes of minder als lege pagina's beschouwd.

  4. Als u wilt dat lege pagina's worden verwijderd op het moment dat documenten worden verwerkt in de Capture Client omgeving, schakelt u het selectievakje Lege pagina's verwijderen in.

    Opmerking:

    Het veld Drempel in bytes lege pagina en het selectievakje Lege pagina's verwijderen zijn onderling afhankelijk. Als u de drempel in bytes voor lege pagina instelt, maar lege pagina's niet instelt voor verwijdering, worden de pagina's onder de gedefinieerde bytesdrempel niet verwijderd. En als u het selectievakje 'Lege pagina's verwijderen' inschakelt, maar de drempel in bytes voor lege pagina's niet instelt, worden er geen pagina's verwijderd.
  5. Klik op Versturen om de taak op te slaan.

Streepjescodedefinities toevoegen of bewerken

Een streepjescodedefinitie identificeert een streepjescode aan de hand van de bijbehorende validatieregel, zoals de lengte in tekens. Herkende streepjescodes worden toegewezen aan een streepjescodedefinitie, op basis van de validatieregel van de definitie. Deze validatieregel houdt rekening met de gegevenskenmerken van de streepjescodewaarde. Nadat een streepjescodedefinitie is gedefinieerd, kunt u deze in de gehele herkenningstaak gebruiken, onder andere voor paginascheiding, voor het automatisch vullen van metagegevensvelden en voor het toewijzen van documentprofielen. (Streepjescodedefinities worden niet gedeeld met andere herkenningsprocessortaken.)

Ga als volgt te werk om een streepjescodedefinitie toe te voegen of te bewerken:
  1. Bewerk een streepjescodedefinitie of voeg deze toe.
  2. Klik op de pagina 'Streepjescodedefinitie' op Streepjescodedefinitie toevoegen in de tabel Streepjescodedefinities.
  3. Voer in het dialoogvenster 'Streepjescodedefinitie' een naam in voor de streepjescodedefinitie.
  4. In het veld Validatieregel kunt u opgeven op welke manier de herkenningsprocessor de streepjescode moet valideren.

    Tabel 12-2 Typen validatieregels

    Type validatieregel Beschrijving Voorbeeld

    Geen

    Hiermee geeft u geen validatie op.

    Deze optie wordt doorgaans gebruikt voor het laten vullen van de waarde van de streepjescodedefinitie door scripts.

    Lengte

    Hiermee worden alle streepjescodewaarden toegewezen waarbij de lengte van de streepjescodewaarde overeenkomt met de definitie.

    De lengte bevat geen unieke streepjescodesymbolen zoals 'starten', 'stoppen' en 'getallen controleren' (tenzij deze zijn opgenomen).

    Als u een waarde van drie tekens lang wilt weergeven, voert u in:

    3

    Masker

    Hiermee geeft u een filter op dat bepaalt welke waarden worden geaccepteerd, zoals getallen of alfanumerieke tekens.

    Als u een ID-nummer wilt weergeven (bijv. 123-45-6789), kunt u het volgende invoeren:

    ###-##-####

    Beschikbare maskertekens worden weergegeven in de tabel Invoermaskertekens.

    Reguliere uitdrukking

    Hiermee geeft u een reguliere uitdrukking op die definieert welke waarden worden geaccepteerd.

    Als u wilt dat de waarde overeenkomt met 'a', 'b' of 'c', voert u in:

    [abc]

    Raadpleeg voor meer informatie de documentatie over het gebruiken en formatteren van reguliere uitdrukkingen, zoals:

    http://docs.oracle.com/javase/tutorial/essential/regex/

    Keuzelijst

    Een streepjescodewaarde moet overeenkomen met een waarde in de opgegeven keuzelijst.

    Een taak bevat documenten met streepjescodes die het documenttype aanduiden. Een documentkeuzelijst bevat waarden zoals hypotheekaanvraag, kredietrapport en kredietreferentie. Alle gelezen streepjescodewaarden die overeenkomen met een keuzelijstwaarde, worden toegewezen aan de opgegeven streepjescodedefinitie.

    Nadat u een regel hebt geselecteerd, worden er extra waardevelden weergegeven (Lengte voor validatie van de lengte, Masker voor validatie van het masker, Reguliere uitdrukking voor validatie van de reguliere uitdrukking en keuzelijstvelden voor validatie van keuzelijsten).

  5. Onder het veld Validatieregel kunt u validatiewaarden opgeven voor de geselecteerde validatieregel.

    Als u een invoermasker opgeeft, voert u een masker in dat de streepjescodewaarde in het weergegeven veld Masker beschrijft. Een herkende streepjescode wordt aan deze streepjescodedefinitie toegewezen als de waarde voldoet aan de vereisten van het door u opgegeven masker.

    Opmerking:

    Configureer geen conflicterende streepjescodedefinities, zoals twee streepjescodes met dezelfde tekenlengte. Gebruik zo nodig een script om streepjescodes toe te wijzen met behulp van bedrijfslogica.

    Tabel 12-3 Invoermaskertekens

    Masker Reguliere uitdrukking wordt geconverteerd naar Toelichting

    ?

    . (punt)

    Wordt gebruikt voor matching met een willekeurig teken.

    #

    \d

    Wordt gebruikt voor matching met een willekeurig getal.

    Als een taak documenten met een identificatienummer bevat (bijv. 123-45-6789), wordt het masker: ###?##?####.

    *

    .*

    Wordt gebruikt voor matching met nul, één of meer teken(s).

    [abc]

    [abc]

    Komt overeen met een willekeurig, opgegeven teken uit een groep met een of meer tekens. Vergeet de haakjes ([]) niet. Als u een specifieke streepjescode zoekt, zoals claim, gebruikt u de indeling [c][l][a][i][m].

    [!abc]

    [^abc]

    Komt overeen met een willekeurig, niet-opgegeven teken. Werkt hetzelfde als [abc], met als verschil dat er door het uitroepteken een match ontstaat als er een willekeurig teken wordt gevonden, met uitzondering van de tekens die bij [abc] zijn opgegeven.

    [a-zA-Z]

    [a-zA-Z]

    Gebruik een koppelteken (-) als u een tekenbereik wilt opgeven. Een tekenbereik moet worden opgegeven in oplopende volgorde ([A-Z], niet als [Z-A]). Voorbeeld: [A-Z] geeft een match als er een teken in het bereik A-Z worden gevonden.

  6. Klik op OK.
    De definitie wordt weergegeven in de tabel 'Streepjescodedefinities'.
  7. Herhaal stap 2 tot en met 6 om aanvullende streepjescodedefinities te maken.

Definities voor hiërarchische scheidingspagina's configureren

Als u ervoor kiest om documenten te organiseren met behulp van hiërarchische scheidingstekens, moet u voor elk hiërarchieniveau definities voor scheidingspagina's configureren die patchcodes en/of streepjescodes detecteren. Dit staat ook beschreven in Instellingen voor het scheiden van documenten. (Zie Definities voor scheidingspagina's configureren voor het configureren van documentscheiding voor scheidingstaken met één niveau of voor gevallen waarin geen organisatietaken aanwezig zijn.)

Ga als volgt te werk om paginascheiding te configureren voor hiërarchische scheidingstaken:

  1. Voeg in uw procedure een taak met een hiërarchische scheidingspagina toe of bewerk een dergelijke taak. Zie voor meer informatie: Een taak configureren voor documenten met hiërarchische scheidingstekens.

  2. Klik op de pagina 'Documentverwerking', in de tabel 'Scheidingspagina's documenthiërarchie', op Toevoegen om een definitie voor een hiërarchische scheidingspagina toe te voegen. Selecteer een definitie om deze te bewerken en klik op Bewerken.

  3. Maak in het dialoogvenster 'Definitie scheidingspagina' een definitie voor een van de hiërarchieniveaus.

    1. Voer in het veld Naam een naam in voor de definitie van de scheidingspagina.

    2. Selecteer desgewenst het veld Scheidingspagina verwijderen om de scheidingspagina uit het document of uit de bijlage te verwijderen. Scheidingspagina's die zijn gedeselecteerd (de standaardinstelling), worden in het document of in de bijlage opgenomen.

  4. In het veld Type bijlage kunt u uit de lijst met gedefinieerde bijlagetypen een type bijlage selecteren om een scheidingspagina te definiëren die in een bijlage moet worden opgenomen. Het veld Documentprofiel is alleen beschikbaar wanneer u de optie Dynamisch bepalen met behulp van scheidingspagina in het veld Optie voor dynamisch documentprofiel op de pagina 'Documentprofiel' selecteert. Het veld Type bijlage is ingesteld op Geen en wordt uitgeschakeld als u een documentprofiel selecteert in het veld Documentprofiel. U kunt een scheidingspagina voor een bijlagetype uitsluitend definiëren op het laatste hiërarchieniveau.

  5. Voeg regels toe of bewerk regels voor de definitie van de scheidingspagina.

    1. Klik op Regel toevoegen in de tabel 'Regels'.

    2. Als u een regel wilt bewerken, selecteert u deze en klikt u op Bewerken.

  6. Definieer een regel in het dialoogvenster 'Definitie scheidingspagina'.

    1. Voer in het veld Regelnaam een naam in.

    2. Selecteer een patchcode (I, II, III, IV, VI, or T), een eerder gemaakte streepjescodedefinitie of beide om het begin van een nieuw document of een nieuwe bijlage aan te geven.

    3. Als u een patchcode én een streepjescode of meerdere streepjescodedefinities opgeeft, moet u Of of En in het veld Operator selecteren om aan te geven of één of alle resultaten moeten worden gedetecteerd om de pagina te identificeren als een scheidingsteken.

    4. Klik op OK.

  7. Herhaal stap 5 en 6 om aanvullende regels voor het paginascheidingsteken te maken.

    1. Geef naast de voorwaarde En of Of binnen regels ook de voorwaarde En of Of tussen regels op. Dit doet u door En of Of te selecteren in het veld Operator in de tabel 'Regels'. U kunt bijvoorbeeld bepalen dat regel 1 EN regel 2 overeen moeten komen om een scheidingsteken te detecteren, hoewel elke regel twee methoden voor overeenstemming kan bieden (patchcode OF streepjescode).

    2. Selecteer een scheidingsregel in de tabel 'Regels' en klik op Regel verwijderen om deze regel te verwijderen.

    3. Klik op Versturen om de definitie van de scheidingspagina op te slaan.

      De door u gemaakte definitie van de scheidingspagina wordt weergegeven in de tabel 'Scheidingspagina's documenthiërarchie'.

  8. Herhaal stap 2 tot en met 7 om aanvullende definities voor paginascheidingstekens te maken.

    • Selecteer een definitie in de tabel en klik op Definitie verwijderen om deze definitie te verwijderen.

    • Klik op Omhoog of Omlaag om een definitie te verplaatsen binnen de hiërarchie, zodat op de juiste manier wordt weergegeven hoe de scheidingspagina's binnen een batch worden georganiseerd.

  9. Klik op Versturen om de taak op te slaan.