Herkenningsprocessortaken configureren

Gebruik de herkenningsprocessor om streepjescodeherkenning, documentscheiding en indexering voor afbeeldingsdocumenten te automatiseren in een procedure.

Voor meer informatie over herkenningsverwerking en het configureren en beheren van herkenningstaken raadpleegt u:

Herkenningsverwerking

De herkenningsprocessor is geschikt voor een breed scala aan documentscenario's en configuraties. Een veelvoorkomend verwerkingsscenario is:

  1. Er wordt een herkenningstaak uitgevoerd als naverwerking nadat clientgebruikers grote batches met documenten hebben gescand en vrijgegeven.

  2. De herkenningstaak detecteert streepjescodes en/of patchcodes op elke pagina in de batch.

  3. Op basis van de in de taak geselecteerde methode voor documentorganisatie scheidt de herkenningsprocessor de pagina's van de batch in afzonderlijke documenten.

  4. De herkenningstaak indexeert documenten door streepjescodewaarden, standaardwaarden of waarden toe te passen op metagegevensvelden in documenten.

  5. Na de herkenningsverwerking wordt de batch voor naverwerking vrijgegeven aan de vastleggingsprocessor.

Dit zijn de belangrijkste concepten die aan het herkenningsproces ten grondslag liggen:

Methoden voor documentorganisatie

De herkenningsprocessor kan alleen documenten organiseren als elke batch één document met afbeeldingen bevat, zelfs als dat document in feite is samengesteld uit meerdere documenten. Tijdens de batchverwerking organiseert de herkenningsprocessor de batch in logische documenten, overeenkomstig de door u gekozen documentorganisatiemethode. U kunt bijvoorbeeld opgeven dat elk document een vast aantal pagina's bevat of dat documenten worden gescheiden door scheidingspagina's.

U kunt de herkenningstaak zo configureren dat documentorganisatie wordt overgeslagen voor batches waarin de documenten al zijn gescheiden en die alleen streepjescodeherkenning nodig hebben. U kunt een documentorganisatiemethode opgeven op de pagina 'Documentorganisatie' van een herkenningstaak. U kunt kiezen uit de volgende methoden:

Instellingen voor andere belangrijke herkenningsprocessortaken

Naast Methoden voor documentorganisatie zijn er de volgende belangrijke instellingen voor onderling samenhangende herkenningstaken die de herkenningsprocessor in staat stellen geautomatiseerde streepjescodeherkenning, documentscheiding en indexering uit te voeren:

Instellingen voor het detecteren en identificeren van streepjescodes en patchcodes

Bij het maken van een herkenningstaak geeft u als volgt op hoe streepjescodes door de herkenningsprocessor worden gedetecteerd en geïdentificeerd:

  • Op de pagina 'Streepjescodeherkenning' is standaard Universele decoder geselecteerd. U definieert de streepjescodes die moeten worden gedetecteerd, andere instellingen die specifiek zijn voor streepjescodes, en patchcodedetectie. Door de herkenningsprocessor worden alle pagina's doorzocht en worden streepjescodes herkend die in de taak zijn ingesteld voor detectie. Op deze pagina zijn de volgende opties beschikbaar:

    Tabel 12-1 Opties voor de universele decoder

    Optie Beschrijving

    1-D-symbolieken

    Maak een selectie in een lijst met 1-D-streepjescodesymbolieken waarnaar door de herkenningsprocessor moet worden gezocht.

    U kunt de volgende 1-D-symbolieken kiezen:

    • Code 128

    • Code 39

    2-D-symbolieken

    Selecteer de 2-D-streepjescodesymbolieken waarnaar door de herkenningsprocessor moet worden gezocht.

    U kunt de volgende 2-D-symbolieken kiezen:

    • PDF417

    • QR-code

    Maximum aantal streepjescodes per afbeelding

    Geef het maximum aantal streepjescodes per afbeelding op. De waarde moet tussen 0 en 10 liggen. De decoder stopt met het verwerken van een afbeelding zodra de waarde die in deze instelling is opgegeven, wordt gedetecteerd of overschreden. Met deze instelling worden de systeemprestaties geoptimaliseerd.

    Deze optie is standaard ingesteld op 1.

    Minimale hoogte streepjescode

    Geef de hoogte van de kortste streepjescode op die in een afbeelding kan voorkomen. De waarde moet tussen 0,2 inch en 3 inch liggen.

    Deze optie is standaard ingesteld op 0,5 inch.

    Deze instelling is alleen van toepassing op 1-D streepjescodesymbolieken.

    Met deze instelling worden diagonale streepjescodes herkend.

    Eenheid

    Selecteer de eenheid voor de instellingMinimale hoogte streepjescode en Maximale breedte streepjescode in de dropdownlijst. De beschikbare opties zijn: inch en cm. De decimale precisie is 3.

    Maximale breedte streepjescode

    Geef de maximale breedte van de breedste streepjescode op die in een afbeelding kan voorkomen. Deze moet tussen de waarde voor Minimale hoogte streepjescode en 10 inch liggen

    Deze optie is standaard ingesteld op 2 inch.

    Deze instelling is alleen van toepassing op 1-D streepjescodesymbolieken.

    Met deze instelling worden diagonale streepjescodes herkend.

    Minimum aantal tekens streepjescode

    Geef het minimale aantal tekens voor een streepjescode op om in aanmerking te komen voor verwerking. De waarde moet tussen 1 en 1000 liggen.

    Deze optie is standaard ingesteld op 1.

    Streepjescodewaarde interpreteren als patchcode

    Met deze instelling koppelt u een streepjescodewaarde aan een patchcodetype.

    Als een opgegeven streepjescodewaarde wordt herkend, kunt u aangeven dat deze moet worden geïnterpreteerd als patchcodetype en niet als streepjescodewaarde.

    Geef een alfanumerieke streepjescodewaarde op in de tekstvelden Streepjescodewaarde naast elk patchcodetype dat wordt weergegeven onder Patchcode:

    • I

    • II

    • III

    • IV

    • VI

    • T

    Alleen de eerste overeenkomst op een pagina wordt geconverteerd naar een patchcode. De resterende streepjescodes wordt niet geconverteerd naar patchcodes, ook niet als de waarden ervan overeenkomen met de waarden die in de toewijzing zijn opgegeven.

    De vergelijking van streepjescodewaarden is hoofdlettergevoelig.

    Opmerking:

    U wordt aangeraden om een streepjescodesymboliek te selecteren waarmee u bekend bent. De symboliek verbetert de prestaties en vermindert het risico dat onbekende streepjescodes worden gedetecteerd die de verwerking kunnen verstoren.

  • Op de pagina 'Streepjescodedefinitie' geeft u een of meer streepjescodedefinities op waarmee een streepjescode kan worden geïdentificeerd aan de hand van kenmerken, zoals de lengte in tekens. Bij het maken van een streepjescodedefinitie kunt u kiezen uit de volgende validatieregels:

    • Lengte

    • Masker

    • Reguliere uitdrukking

    • Keuzelijst (waarbij een streepjescode op de pagina moet overeenkomen met een waarde in de geselecteerde keuzelijst)

    • Geen

    Als door de herkenningsprocessor streepjescodes worden herkend die voldoen aan de validatievoorwaarde, worden deze toegewezen aan een streepjescodedefinitie. In een taak gebruikt u deze streepjescodedefinities op verschillende manieren, bijvoorbeeld voor het toewijzen van metagegevens en het scheiden van pagina's. Zie Streepjescodedefinities toevoegen of bewerken voor informatie over het beheren van streepjescodedefinities.

Instellingen voor het scheiden van documenten

U hebt de beschikking over een scala aan mogelijkheden voor het definiëren van documentscheiding, waaronder scheidingstekens voor streepjescodes en/of patchcodes.

De opties voor documentscheiding die u kunt opgeven op de pagina 'Documentverwerking', zijn afhankelijk van de door u gekozen methode voor documentorganisatie (zie Methoden voor documentorganisatie).

  • Als u opgeeft dat documenten een vast aantal pagina's bevatten, moet u ook het aantal pagina's per document opgeven. Wanneer de taak dit aantal bereikt, wordt er een nieuw document geïdentificeerd en wordt opnieuw begonnen met tellen bij het volgende document in de batch. Er zijn geen scheidingstekens nodig.

  • Als u opgeeft dat elke pagina van een document dezelfde streepjescodewaarde bevat, moet u ook de streepjescodedefinitie opgeven die voor de scheiding moet worden gebruikt. Wanneer de taak een streepjescodedefinitie met een afwijkende streepjescodewaarde vindt, dan wordt er een nieuw document gemaakt. Er zijn geen scheidingstekens nodig.

  • Als u opgeeft dat documenten worden georganiseerd op basis van scheidingspagina's (losse of hiërarchische scheidingstekens), moet u ook scheidingsregels voor streepjescodes en/of patchcodes opgeven.

  • Als u opgeeft dat er geen documentorganisatie kan worden uitgevoerd, blijven alle voorgaande documentscheidingen behouden. Bij bepaalde atypische configuraties kunt u desgewenst scheidingstekens gebruiken.

Instellingen voor het afhandelen van bijlagen

Met de opties op de pagina 'Documentverwerking' kunt u aangeven of en hoe bijlagen van een brondocument moeten worden opgenomen in de documenten die u hebt gemaakt. U kunt kiezen uit de volgende opties in het veld Bijlagen brondocument:

  • Selecteer de (standaard)optie Alle bijlagen opnemen in gemaakte documenten om alle bijlagen van het brondocument op te nemen in de gemaakte documenten.

  • Selecteer de optie Bijlagen met een overeenkomend bijlagetype van het documentprofiel opnemen om alle bijlagen van het brondocument op te nemen die overeenkomen met de typen bijlagen die in het documentprofiel zijn opgegeven.

  • Selecteer de optie Bijlagen niet opnemen als u geen bijlagen van het brondocument wilt opnemen in de gemaakte documenten.

Opmerking:

Het veld Bijlagen brondocument is niet beschikbaar op de pagina 'Documentverwerking' als de optie Geen: documentorganisatie niet uitvoeren is geselecteerd op de pagina 'Documentorganisatie'.

Instellingen voor het classificeren van documenten

Bij het verwerken van documenten bepaalt de herkenningsprocessor met welk documentprofiel de metagegevensvelden moeten worden geïdentificeerd die beschikbaar zijn voor het indexeren van een document. Op de pagina 'Documentprofiel' geeft u op hoe een documentprofiel wordt toegewezen aan documenten wanneer deze worden verwerkt door de herkenningstaak. Zie voor meer informatie: Statische of dynamisch bepaalde documentprofielen opgeven. De gekozen documentorganisatiemethode is van invloed op de opties voor documentprofieltoewijzing. U kunt documentprofielen als volgt toewijzen:

  • Statisch, door het veld Standaarddocumentprofiel in te vullen.

    Voor de herkenningstaak wordt het standaarddocumentprofiel gebruikt wanneer het veld Niet dynamisch bepalen is geselecteerd of wanneer er geen dynamisch bepaald overeenkomend documentprofiel is gevonden.

  • Dynamisch bepaald, gebaseerd op een streepjescode- of scheidingspaginawaarde, afhankelijk van de documentorganisatie.

Instellingen voor het toewijzen van metagegevenswaarden

U kunt een herkenningstaak zo configureren dat metagegevensvelden worden toegewezen op de pagina 'Velden'. U kunt ook metagegevensvelden van de procedure zo configureren dat deze automatisch worden gevuld met een streepjescodewaarde, batchnaam, standaardwaarde, scandatum of indexdatum.

Naverwerkingsinstellingen na herkenningsverwerking

U kunt instellingen toepassen die beschikbaar zijn op de pagina 'Naverwerking' om aan te geven wat er moet gebeuren als de herkenningsverwerking is voltooid.

  • Als er geen systeemfouten optreden, geeft u de volgende batchprocessor op en geeft u ook aan welke taak moet worden uitgevoerd, indien van toepassing. U kunt bijvoorbeeld de vastleggingsprocessor instellen als volgende stap. U kunt ook Geen opgeven zodat er geen naverwerkingsactie wordt uitgevoerd. (Als Geen is geselecteerd, moet de batch worden verwerkt door de client. Een clientgebruiker kan bijvoorbeeld de batch controleren op juistheid en de batch vrijgeven aan de vastleggingsprocessor.) U kunt ook een e-mailmelding sturen en de batchnaam, -status en -prioriteit wijzigen nadat de herkenningsverwerking is voltooid.

  • Als er een of meer systeemfouten optreden, geeft u de volgende batchprocessor op en geeft u ook aan welke taak moet worden uitgevoerd, indien van toepassing. U kunt Geen selecteren zodat batches worden vrijgegeven aan clientgebruikers voor indexering. U kunt ook een e-mailmelding versturen en de batchnaam, -status en -prioriteit wijzigen om de juiste personen te waarschuwen wanneer er fouten in het herkenningsverwerkingssysteem optreden.

Instellingen voor algemene herkenningsprocessortaken configureren

Hieronder vindt u veelvoorkomende taken die u uitvoert wanneer u aan herkenningsprocessortaken werkt. (Zie Taken configureren op basis van de documentorganisatie voor informatie over het configureren van specifieke typen herkenningstaken.)

Herkenningstaken toevoegen en bewerken

Ga als volgt te werk om een herkenningstaak toe te voegen of te bewerken:
  1. Selecteer de procedure in het deelvenster 'Procedures' aan de linkerkant.

    De configuratiepagina's voor de geselecteerde procedure worden rechts weergegeven.

  2. Open het tabblad Verwerking.

  3. Klik in de tabel Herkenningsprocessortaken op Voeg een herkenningstaak toe om een taak te maken. U kunt een taak bewerken door deze te selecteren en op Herkenningstaak bewerken te klikken.

    U kunt een vastleggingstaak ook kopiëren door deze te selecteren, op Herkenningstaak kopiëren te klikken en een nieuwe naam in te voeren wanneer hierom wordt gevraagd. Door een taak te kopiëren kunt u deze snel dupliceren en wijzigen.

  4. Voer op de pagina 'Algemene instellingen' een naam in voor de taak.

  5. Geef op de pagina 'Streepjescodeherkenning' instellingen op die specifiek zijn voor streepjescodeherkenning en geef aan welke streepjescodetypen (symbolieken) door de herkenningstaak moeten worden gedetecteerd.

    De streepjescodesymboliek verbetert de prestaties en vermindert het risico dat onbekende streepjescodes worden gedetecteerd die de verwerking kunnen verstoren.

  6. Voeg op de pagina 'Streepjescodedefinitie' streepjescodedefinities toe.

    Zie Instellingen voor het detecteren en identificeren van streepjescodes en patchcodes voor achtergrondinformatie. Zie Streepjescodedefinities toevoegen of bewerken voor de stappen.

  7. Geef op de pagina 'Documentorganisatie' op hoe documenten in batches worden samengesteld.

    Zie voor meer informatie: Methoden voor documentorganisatie.

  8. Geef op de pagina 'Documentprofiel' een documentprofiel op of configureer een profiel dat dynamisch wordt bepaald. De instellingen die worden weergegeven, komen overeen met de geselecteerde documentorganisatiemethode. U moet een standaarddocumentprofiel selecteren.

    Zie Instellingen voor het classificeren van documenten voor achtergrondinformatie. Zie Statische of dynamisch bepaalde documentprofielen opgeven voor de stappen.

  9. Geef op de pagina 'Documentverwerking' op hoe documenten moeten worden gescheiden en verwerkt. De beschikbare instellingen die worden weergegeven, komen overeen met de gekozen documentorganisatiemethode. Als documenten moeten worden gescheiden door losse of hiërarchische scheidingstekens, moet u ook scheidingsregels voor streepjescodes of patchcodes configureren.

    Zie Instellingen voor het scheiden van documenten voor achtergrondinformatie. Zie Definities voor scheidingspagina's configureren voor de stappen.

    Op deze pagina kunt u ook opgeven hoe bijlagen moeten worden opgenomen als u een documentorganisatiemethode kiest op de pagina 'Documentorganisatie'. Zie voor meer informatie: Instellingen voor het afhandelen van bijlagen.

  10. Stel op de pagina 'Velden' voor elk document streepjescodes of andere waarden in om metagegevensvelden automatisch te vullen.

  11. Geef op de pagina 'Naverwerking' aan wat er moet gebeuren als de herkenningsverwerking is voltooid.

    Zie voor meer informatie: Naverwerking en controle van een conversietaak naar TIFF configureren.

  12. Controleer de instellingen op de pagina 'Overzicht' en klik op Versturen.

  13. Configureer hoe batches naar de herkenningsprocessortaak stromen..

  14. Test de herkenningsprocessortaak.

Een herkenningstaak deactiveren of verwijderen

Wanneer u een herkenningstaak verwijdert, is deze taak niet meer beschikbaar voor batches waarvoor deze is ingesteld als naverwerkingsstap. Mogelijk wilt u een herkenningstaak offline nemen voordat u deze verwijdert, zodat u onverwachte problemen kunt oplossen. Online herkenningstaken worden uitgevoerd wanneer deze worden geselecteerd in een clientprofiel of op de pagina 'Naverwerking' van de processortaak. U kunt de taak tijdelijk stoppen (offline nemen) of een gedeactiveerde taak wijzigen zodat deze opnieuw kan worden uitgevoerd.

Ga als volgt te werk om een herkenningstaak te deactiveren of te verwijderen:
  1. Selecteer de procedure in het deelvenster 'Procedures' aan de linkerkant.
    De configuratiepagina's voor de geselecteerde procedure worden rechts weergegeven.
  2. Open het tabblad Verwerking.
  3. Selecteer in de tabel Herkenningsprocessortaken een taak om deze eerst te deactiveren en klik op Een herkenningstaak deactiveren of activeren.

    Als u een herkenningstaak wilt deactiveren of activeren, kunt u dit ook doen door het veld Online op de pagina 'Algemene instellingen' te selecteren of te deselecteren.

  4. Selecteer de gedeactiveerde taak in de tabel Herkenningsprocessortaken en klik op Een herkenningstaak verwijderen.
  5. Klik op Ja wanneer u wordt gevraagd de verwijdering van deze herkenningstaak te bevestigen.

Naverwerking en controle van een herkenningsprocessortaak configureren

Met de naverwerkingsopties van een herkenningstaak kunt u aangeven wat er gebeurt nadat de verwerking is voltooid. U geeft de instellingen op die in deze procedure afzonderlijk worden geconfigureerd voor geslaagde en mislukte batches.

Ga als volgt te werk om de naverwerkingsinstellingen te configureren:

  1. Voeg een herkenningsprocessortaak toe of bewerk een bestaande herkenningsprocessortaak.
  2. Klik op de pagina 'Naverwerking' om de verwerkingsopties weer te geven voor geslaagde verwerking (zonder systeemfouten) en mislukte verwerking (een of meer systeemfouten).
  3. Geef in de velden Batchprocessor en Batchprocessortaak op welke verwerkingsstap (indien aanwezig) plaatsvindt nadat de herkenningsverwerking is voltooid. U kunt kiezen uit Geen, Vastleggingsprocessor, Herkenningsprocessor, Conversies naar TIFF, Conversies naar PDF, Activumreferentieprocessor of XML-transformatieprocessor. Als u 'Herkenningsprocessor', 'Conversies naar TIFF' of 'Conversies naar PDF' kiest, geeft u een processortaak op.

    U kunt bijvoorbeeld batches zonder fouten versturen naar de vastleggingsprocessor. U kunt 'Geen' opgeven voor batches met systeemfouten en vervolgens de status of het voorvoegsel van de batches wijzigen om verdere verwerking in de client mogelijk te maken.

  4. Voer in de e-mailadresvelden desgewenst een adres in waarnaar een e-mail wordt verstuurd nadat de verwerking is voltooid of mislukt. Stel tijdens het configureren en testen van de herkenningstaak in dat u e-mailmeldingen ontvangt bij systeemfouten, en dat een beheerder later automatisch op de hoogte wordt gebracht van verwerkingsfouten.
  5. Geef in de overige velden op hoe verwerkte batches moeten worden gewijzigd.
    • Hernoem batches door een voorvoegsel toe te voegen. Voeg bijvoorbeeld het voorvoegsel ERR toe aan de naam om opvolging mogelijk te maken.

    • Wijzig de batchstatus of -prioriteit. U kunt bijvoorbeeld de status van batches met systeemfouten wijzigen en vervolgens een clientprofiel maken met een batchfilter dat op deze status is ingesteld, zodat bevoegde gebruikers batches met fouten handmatig kunnen bewerken en voltooien.

  6. Klik op Versturen om de taak op te slaan.

Batchstromen naar herkenningsprocessortaken configureren

Als u een ​​herkenningstaak wilt uitvoeren, moet u batches zo configureren dat deze naar de taak stromen voor verwerking. Hiervoor moet u de herkenningsprocessortaak opgeven als naverwerkingsstap in een clientprofiel of andere processortaak.

U kunt bijvoorbeeld een clientprofiel maken om documenten naar batches te scannen en deze vervolgens vrij te geven voor herkenningsverwerking. U kunt ook een importprocessortaak maken waarmee e-mailberichten en bijbehorende PDF-bijlagen eerst worden geïmporteerd en vervolgens naar de conversieprocessor worden verstuurd voor conversie naar de afbeeldingsindeling. Ten slotte worden de documenten verstuurd voor herkenningsverwerking.

De herkenningsprocessor verwacht batches met één document in een afbeeldingsindeling, zoals beschreven in Methoden voor documentorganisatie, tenzij u van plan bent de documentorganisatie over te slaan.