Een clientprofiel bevat de instellingen die eindgebruikers kunnen kiezen bij het scannen, importeren en/of indexeren van documenten in de Content Capture Client. Met clientprofielen wordt bijvoorbeeld bepaald hoe documenten worden gemaakt en gescheiden in batches, of er metagegevensvelden beschikbaar zijn en wat er gebeurt wanneer gebruikers batches vrijgeven. U maakt clientprofielen met behulp van procedure-elementen.
Lees de volgende onderwerpen om te begrijpen wat clientprofielen zijn en hoe u ze kunt configureren:
Sommige gebruikers leggen alleen documenten vast, andere gebruikers zijn verantwoordelijk voor het genereren van indexen voor documentbatches, en weer andere gebruikers doen beide. U configureert clientprofielen op basis van de volgende vereisten. Geef in clientprofielen batchvoorvoegsels, de batchprioriteit en criteria voor het filteren van batches op (prioriteit, status, voorvoegsel, enzovoort). Om het gebruik van clientprofielen te beperken, kunt u gebruikers toewijzen aan clientprofielen. Hierdoor hebben alleen gebruikers met voldoende rechten toegang tot clientprofielen in de clientomgeving. U kunt ook een of meer documentprofielen koppelen aan elk clientprofiel.
Voor het configureren van een clientprofiel identificeert u instellingen op de pagina's van het profiel.
Tabel 11-1 Configuratie clientprofiel
Pagina | Hoofdconfiguratie |
---|---|
Algemene instellingen |
Selecteer belangrijke profielinstellingen:
|
Instellingen voor batchfilter |
Filter desgewenst de batchweergave. Geef aan welke batches zichtbaar zijn voor gebruikers in de lijst in het batchdeelvenster wanneer dit clientprofiel wordt geselecteerd en geef aan hoe ze worden weergegeven (zie voor meer informatie: De voor gebruikers zichtbare batchlijst filteren). |
Afbeeldingsinstellingen |
Specificeer instellingen voor de kleur en kwaliteit van afbeeldingen, detecteer lege pagina's en geef aan hoe geïmporteerde niet-afbeeldingsbestanden moeten worden afgehandeld. Dit tabblad is alleen beschikbaar als het veld Profieltype is ingesteld op 1 - Alleen vastleggen of 2 - Vastleggen en indexeren op de pagina Algemene instellingen. U kunt bijvoorbeeld het volgende aangeven:
|
Instellingen voor documentindexering |
Configureer desgewenst opties voor documentscheiding, afhankelijke keuzelijsten en documentprofielen. Dit tabblad is alleen beschikbaar als het veld Profieltype is ingesteld op 2 - Vastleggen en indexeren of 3 - Alleen indexeren op de pagina Algemene instellingen. U kunt bijvoorbeeld het volgende aangeven:
|
Beveiliging |
Verleen of verwijder toegang tot het clientprofiel voor clientgebruikers op basis van hun eerder toegewezen rol (zie voor meer informatie: Procedurebeveiliging configureren). |
Naverwerking |
Definieer de vrijgaveprocessen die beschikbaar zijn voor gebruikers bij het vrijgeven van batches (zie voor meer informatie: Naverwerking van een clientprofiel configureren). |
Overzicht |
Controleer de geselecteerde instellingen voor het clientprofiel. |
Op het tabblad Vastleggen kunt u een nieuw clientprofiel toevoegen of een bestaand clientprofiel bewerken.
Het wordt afgeraden grote wijzigingen aan te brengen in een clientprofiel nadat gebruikers het profiel hebben gebruikt voor het vastleggen van batches. In plaats daarvan kunt u het clientprofiel wijzigen in een profiel voor alleen indexering. Hierdoor kunnen gebruikers bestaande batches indexeren en vrijgeven, maar kunnen ze geen aanvullende batches vastleggen.
Als u meer uitgebreide wijzigingen wilt aanbrengen in clientprofielen, maakt u een kopie van het productieprofiel. Hierin kunt u dan veilig wijzigingen aanbrengen tot het nieuwe profiel gereed is om in productie te worden gebruikt.
Sla het clientprofiel regelmatig op wanneer u wijzigingen aanbrengt. Voer de client uit om de profielwijzigingen te bekijken en te testen. Na het bewerken van een clientprofiel, de metagegevensvelden of de documentprofielen, meldt u zich af en opnieuw aan bij de client om de wijzigingen in de procedure weer te geven in de client.
Ga als volgt te werk om een clientprofiel toe te voegen of te bewerken:
U kunt een clientprofiel toegankelijk of ontoegankelijk maken voor clientgebruikers door het profiel te activeren of te deactiveren. Clientprofielen zijn standaard actief (online). U kunt een clientprofiel offline nemen als u problemen wilt oplossen of als u het profiel wilt uitfaseren voordat u het verwijdert. Voordat u een profiel verwijdert, kunt u overwegen het voor een bepaalde periode te deactiveren.
Het verwijderen van een clientprofiel heeft geen gevolgen voor batches die eerder met behulp van het profiel zijn vastgelegd. Omdat gebruikers ongeacht de batchfilterinstellingen alle batches kunnen zien die voor hen vergrendeld zijn, kunnen ze ook een ander clientprofiel kiezen en doorgaan met het bekijken, bewerken en vrijgeven van batches die ze met behulp van het verwijderde clientprofiel hebben gemaakt.
Het clientprofieltype dat u selecteert, bepaalt hoe gebruikers het profiel toepassen en of ze documenten vastleggen en metagegevenswaarden invullen. Het profieltype is ook van invloed op hoe documenten binnen batches worden gemaakt.
Kies het profieltype 1 - Alleen vastleggen als u wilt dat gebruikers documenten kunnen scannen of importeren, maar deze niet kunnen indexeren. Dit type wordt gewoonlijk gebruikt voor batches die later door de herkenningsprocessor worden geïndexeerd in een naverwerkingsstap. Wanneer gebruikers een profiel van het type 'Alleen vastleggen' selecteren, wordt het deelvenster 'Metagegevens' niet weergegeven in het clientvenster.
Wanneer gebruikers een batch scannen, worden alle documenten die in de scanner zijn geladen, door de client gescand en wordt hiervan één document gemaakt. Clientgebruikers kunnen één document scheiden in meerdere documenten met behulp van de optie Nieuw document maken. Documenten kunnen ook worden gescheiden door een batchprocessor, zoals een herkenningsprocessor.
Wanneer gebruikers een batch importeren, bepaalt de importoptie die ze selecteren of er één of meerdere documenten worden gemaakt.
Hoewel clientgebruikers documenten niet kunnen indexeren, kunnen ze de documenten wel scheiden met behulp van de optie Nieuw document maken.
Bij een profiel van het type 'Alleen vastleggen' zijn opties voor het indexeren en het maken van documenten niet van toepassing. Instellingen op de pagina Instellingen voor documentindexering zijn niet beschikbaar.
Kies het profieltype 2 - Vastleggen en indexeren als u wilt dat gebruikers documenten kunnen vastleggen en indexeren. Wanneer gebruikers een profiel van het type 'Vastleggen en indexeren' selecteren, wordt het deelvenster 'Metagegevens' bij het openen van een batch weergegeven in het clientvenster.
Wanneer gebruikers een batch scannen met behulp van een profiel van het type 'Vastleggen en indexeren', bepaalt de Optie voor het maken van documenten die op de pagina Instellingen voor documentindexering is geselecteerd, op welke manier documenten worden gemaakt. Dit staat beschreven in Maken van documenten configureren. Als bijvoorbeeld wordt gekozen voor de optie Eén pagina (enkelzijdig) wordt telkens wanneer een pagina is vastgelegd, een nieuw document gemaakt. Gebruikers kunnen documenten scheiden met behulp van de optie Nieuw document maken. Ze kunnen ook lege paginascheidingsbladen gebruiken om documenten in de batch automatisch te scheiden en te definiëren.
Wanneer gebruikers een batch importeren met behulp van een profiel van het type 'Vastleggen en indexeren', bepaalt de door hen geselecteerde importoptie of er één of meerdere documenten worden gemaakt. Met de optie Nieuw document maken kunnen gebruikers documenten in de batch van elkaar scheiden.
Kies het profieltype 3 - Alleen indexeren als u wilt dat gebruikers documenten van eerder vastgelegde batches kunnen indexeren. Bijvoorbeeld: batches die zijn gemaakt met een snelle productiescanner kunnen worden verwerkt door meerdere indexerende gebruikers van de client. Wanneer gebruikers een profiel van het type 'Alleen indexeren' selecteren, wordt het deelvenster 'Metagegevens' weergegeven in het clientvenster. De vastleggingsopties in het deelvenster 'Batch' zijn echter verborgen, waardoor de gebruikers niet kunnen scannen of importeren om pagina's aan batches toe te voegen.
U kunt een profiel van het type 'Alleen indexeren' maken in de volgende gevallen:
Wanneer verschillende groepen gebruikers batches scannen of indexeren
Wanneer indexerende gebruikers indexering voltooien of verifiëren
Wanneer batches moeten worden gecorrigeerd, maar de indexerende gebruikers geen scannertoegang hebben
U beschikt over diverse opties om te bepalen welke batches gebruikers kunnen zien en tot welke batches zij toegang hebben in de deelvensterlijst in de client. U kunt het clientprofiel bijvoorbeeld zo configureren dat gebruikers alle batches in de procedure kunnen bekijken. Ook kunt u de batchlijst beperken tot batches die gebruikers op hun eigen werkstation hebben vastgelegd en die een bepaald prefix hebben en fouten bevatten.
De volgende richtlijnen beschrijven welke batches voor gebruikers zichtbaar zijn in het batchdeelvenster:
Batches die voor een gebruiker vergrendeld zijn, worden altijd weergegeven. Mogelijk zijn echter niet alle batches zichtbaar als de gebruiker in de clientvoorkeuren een limiet heeft ingesteld voor het maximum aantal weer te geven batches.
Of gebruikers batches zien die ontgrendeld of vergrendeld zijn voor andere gebruikers, hangt af van de instellingen van de batchfilters in het clientprofiel. U kunt bijvoorbeeld de batchlijst beperken tot batches met een bepaald prefix, tot batches in een bepaalde staat (zoals batches met een foutmelding of die in verwerking zijn) of tot batches met een geselecteerde status of prioriteit.
Gebruikers kunnen de batchlijst in de client verder filteren met behulp van zoekopties. Zo kunnen zij de batchlijst filteren om een beperkte set batches weer te geven, zoals batches met hoge prioriteit of oudere batches. Ook kunnen ze naar batches zoeken met documenten waarin een fout is opgetreden.
Ga als volgt te werk om batches zichtbaar te maken voor gebruikers in het clientvenster:
Tabel 11-2 Batches filteren
Filter | Gebruiksvoorbeeld |
---|---|
Aanvullende batchprefixen |
Batches die zijn gemaakt met behulp van het batchprefix van het geselecteerde profiel zijn altijd zichtbaar voor gebruikers (afhankelijk van andere filters).
|
Verwerkingsstatuswaarden |
Hiermee beperkt u de weergave tot batches met een of meer geselecteerde verwerkingsstatuswaarden. Verwerkingsstatuswaarden zijn interne systeemstatuswaarden die niet opnieuw kunnen worden gedefinieerd.
|
Batchstatuswaarden |
Hiermee beperkt u de weergave tot batches met een of meer batchstatuswaarden die zijn gemaakt op het tabblad Classificatie. U kunt bijvoorbeeld de batchstatus Opnieuw scannen of Moet worden beoordeeld selecteren om batches weer te geven waar gekwalificeerde gebruikers naar moeten kijken. |
Prioriteiten |
Hiermee beperkt u de weergave tot batches met een of meer prioriteiten. U kunt bijvoorbeeld prioriteit 10 selecteren om batches weer te geven die direct door gebruikers moeten worden bekeken. |
Zichtbaarheid batch |
Hiermee beperkt u de weergave op basis van gebruiker en locatie.
|
Dagen oud |
Voer in de velden Vanaf en T/m getallen in om batches weer te geven waarvan de ouderdom in dagen tussen de opgegeven aantallen ligt. U kunt bijvoorbeeld batches weergeven die tussen de 7 en 45 dagen oud zijn. |
Primaire sortering, secundaire sortering |
Geef op hoe batches moeten worden gesorteerd en selecteer of ze in oplopende of aflopende volgorde moeten worden gesorteerd. U kunt een primaire en een secundaire sorteervolgorde opgeven op basis van:
U kunt batches bijvoorbeeld zo sorteren dat batches met de hoogste prioriteit bovenaan worden weergegeven en dat bij batches met dezelfde prioriteit de oudste batches het eerste worden weergegeven. Opmerking: Met deze instelling kunt u de standaardsorteervolgorde van het clientprofiel opgeven. De gebruiker kan de sorteervolgorde wijzigen op het moment dat de batches worden weergegeven. |
Wanneer gebruikers documenten vastleggen in de Content Capture Client, zijn de afbeeldingsinstellingen afkomstig van twee bronnen:
Clientprofielinstellingen: deze worden in dit topic beschreven. Deze instellingen gelden voor alle batches die met het clientprofiel zijn vastgelegd. In bepaalde gevallen kunnen gebruikers deze instellingen overschrijven.
Scannerinstellingen: deze gelden specifiek voor de geselecteerde scanner en worden geselecteerd door gebruikers. De gebruiker selecteert deze instellingen nadat hij in het batchdeelvenster op Instellingen voor vastleggen heeft geklikt. De geselecteerde instellingen worden samen met het clientprofiel opgeslagen.
Ga als volgt te werk om vastleggingsinstellingen voor afbeeldingen en niet-afbeeldingen in een clientprofiel te configureren:
Voeg een clientprofiel toe of bewerk een bestaand clientprofiel en selecteer de pagina Afbeeldingsinstellingen.
Configureer de afbeeldingsinstellingen.
Geef in het veld Standaardkleur een standaardkleur op (Zwart-wit, Grijstint of Kleur) en breng zo de afbeeldingskwaliteit en de afbeeldingsgrootte met elkaar in balans.
Als u het veld op <Niet opgegeven> laat staan, wordt de op de scanner geselecteerde kleur gebruikt (geselecteerd door de clientgebruiker of de standaardinstelling van de scanner).
Selecteer het veld Overschrijven standaardwaarde voorkomen om te voorkomen dat clientgebruikers de kleurinstellingen van de scanner kunnen wijzigen. Mogelijk houden niet alle scanners deze instelling aan.
Geef in het veld Standaard-DPI een standaard-DPI op (100, 150, 200, 240, 300, 400 of 600) en breng zo de afbeeldingskwaliteit en de afbeeldingsgrootte met elkaar in balans.
Als u het veld op <Niet opgegeven> laat staan, wordt de op de scanner geselecteerde DPI gebruikt (geselecteerd door de clientgebruiker of de standaardinstelling van de scanner).
Selecteer het veld Overschrijven standaardwaarde voorkomen om te voorkomen dat clientgebruikers de afbeeldingsresolutie in de scannerinstellingen kunnen wijzigen. Mogelijk houden niet alle scanners deze instelling aan.
In het veld Drempel in bytes lege pagina kunt u desgewenst de detectie van lege pagina's configureren.
Als u standaardwaarden voor de helderheid en het contrast voor afbeeldingen wilt opgeven, selecteert u het veld Standaardhelderheid en -contrast toepassen en past u de waarden aan met behulp van de schuifregelaars. Clientgebruikers kunnen deze instellingen overschrijven, mits dit hen is toegestaan in het instellingenvenster van hun scanner.
Opmerking:
Afbeeldingsresultaten kunnen variëren, afhankelijk van het model scanner. Het toepassen van een standaardhelderheid en -contrast werkt daarom het beste wanneer er binnen een clientprofiel één model scanner wordt gebruikt.
Klik op Versturen om het clientprofiel op te slaan.
Door gebruikers vastgelegde afbeeldingsdocumenten kunnen lege pagina's bevatten. U kunt Content Capture zo configureren dat lege pagina's automatisch uit batches worden verwijderd. Hiertoe moet u bepalen hoe een lege pagina moet worden gedetecteerd. Dat wil zeggen dat u een drempelbestandsgrootte moet opgeven, zodat elke afbeelding waarvan de grootte kleiner is dan of gelijk is aan deze drempelwaarde, als een lege pagina wordt beschouwd en wordt verwijderd.
Zie Gebruik van scheidingsbladen configureren voor informatie over de configuratieverschillen bij het detecteren van scheidingsbladen en lege pagina's.
Gescande papieren documenten of geïmporteerde afbeeldingsbestanden worden in Content Capture geconverteerd naar afbeeldingsdocumenten. Wanneer gebruikers echter niet-afbeeldingsbestanden importeren, zoals Microsoft Word- of PDF-documenten, wordt de afhandeling ervan bepaald door de instellingen voor niet-afbeeldingsbestanden in het clientprofiel.
Ga als volgt te werk om de afhandeling van niet-afbeeldingsbestanden te configureren in een clientprofiel:
Bij het configureren van een clientprofiel moet u aangeven hoe documenten worden gemaakt binnen batches. Worden documenten bijvoorbeeld vastgelegd met een vast aantal pagina's, zoals enkelzijdige of dubbelzijdige documenten? Moeten er scheidingsbladen worden gebruikt om het einde van het ene document en het begin van het volgende document aan te geven? Of wordt de gebruiker gevraagd aan te geven hoe documenten moeten worden gemaakt op basis van de batchinhoud?
Ga als volgt te werk om een optie voor het maken van documenten in te stellen in een clientprofiel:
U kunt een clientprofiel configureren voor het gebruik van scheidingspagina's, zodat u kunt vaststellen wanneer documenten moeten worden gescheiden. Bij afbeeldingen waarvan de bestandsgrootte kleiner is dan of gelijk is aan de drempelwaarde van het door u opgegeven aantal bytes, worden nieuwe documenten gemaakt en wordt het scheidingsblad verwijderd.
Ga als volgt te werk om een clientprofiel te configureren voor het detecteren van scheidingsbladen:
Een afhankelijke keuzelijst bevat twee of meer onderliggende keuzelijsten die zijn gekoppeld aan een bovenliggend veld. Een hiervan wordt weergegeven nadat de gebruiker een selectie heeft gemaakt in het bovenliggende veld. U kunt meerdere keuzelijsten maar slechts één afhankelijke keuzelijstdefinitie toepassen op een clientprofiel via metagegevensvelddefinities.
Met een documentprofiel definieert u de set metagegevensvelden waarmee u een bepaald documenttype kunt indexeren en de set bijlagetypen die beschikbaar is voor een document. Bij het configureren van een clientprofiel selecteert u documentprofielen voor alle documenttypen die met het profiel moeten worden geïndexeerd of moeten worden vastgelegd en geïndexeerd.
Zie voor meer informatie: Documentprofielen toevoegen of bewerken.
Content Capture biedt de volgende lagen voor clientbeveiliging:
De systeembeheerder moet de juiste gebruikersrol (CECCaptureClient
) toewijzen zodat de gebruiker zich kan aanmelden bij de Content Capture Client.
Voor het bekijken van en toegang tot specifieke clientprofielen wijzen de procedurebeheerders beveiligingstoegang tot de profielen toe aan gebruikers.
Ga als volgt te werk om Content Capture gebruikers beveiligingstoegang tot een clientprofiel te verlenen:
Clientgebruikers kunnen hun batches ontgrendelen of vrijgeven door middel van een vrijgaveproces als ze klaar zijn met de batches. De volgende stap van de batch hangt af van de configuratie voor naverwerking die u met een vrijgaveproces specificeert. De batch wordt vastgelegd op basis van actieve vastleggingsprofielen die voor de procedure zijn gedefinieerd. Of de batch wordt in een wachtrij geplaatst voor verdere verwerking, bijvoorbeeld batchstroom naar een conversietaak naar TIFF, batchstroom naar een conversietaak naar PDF, batchstroon naar een herkenningsprocessortaak, batchstroom naar een activumreferentietaak of batchstroom naar een XML-transformatietaak.
Ga als volgt te werk om naverwerking te configureren voor een clientprofiel: