Elke applicatiewerkmap bevat een aantal werkbladen die samen de definitie van de kubus vormen. Met het ontwerperpaneel kunt u een applicatiewerkboek wijzigen. Vervolgens kunt u het gewijzigde werkboek gebruiken om een bijgewerkte kubus te maken waarin uw wijzigingen worden weergegeven.
Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Aliastabellen in Cube Designer
Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Eigenschappen in Cube Designer
Werken met het werkblad 'Cube.Settings: Dynamische tijdreeks' in Cube Designer
Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Kenmerkinstellingen in Cube Designer
Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Vervangingsvariabelen in Cube Designer
Op het tabblad 'Kubus' in het ontwerperpaneel kunt u de velden 'Applicatienaam', 'Kubusnaam' en 'Dimensiedefinities' wijzigen op het werkblad 'Essbase.Cube'. U kunt de applicatienaam en de kubusnaam wijzigen en één of meer dimensies verwijderen.
U kunt ook een dimensienaam selecteren en op de Delete-toets drukken.
Zie ook: Werkblad Essbase.Cube: Uitleg.
U kunt nieuwe aliastabellen toevoegen in het werkblad 'Cube.Settings'.
Opmerking:
Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.U kunt nieuwe eigenschappen toevoegen aan het werkblad 'Cube.Settings'.
Opmerking:
Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.In het werkblad 'Cube.Settings' kunt u onderdelen van dynamische tijdreeksen toevoegen.
Sommige generatienamen zijn gereserveerd voor dynamische tijdreeksen. Als u bijvoorbeeld de generatienaam 'Year' (jaar) gebruikt, wordt de dynamische tijdreeks voor 'Y-T-D' (JTH, jaar tot heden) geactiveerd.
Opmerking:
Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.Zie ook: Dimensiewerkbladen: Uitleg.
U kunt de kenmerkinstellingen in het werkblad 'Cube.Settings' wijzigen.
Opmerking:
Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.Zie ook: Werkblad Cube.Settings: Kenmerkinstellingen: Uitleg.
U kunt vervangingsvariabelen op kubusniveau toevoegen op het werkblad 'Cube.Settings'.
Voer in kolom A de naam van de vervangingsvariabele in. Voer in kolom B de corresponderende waarde van de vervangingsvariabele in.
U moet onderdeelnamen tussen dubbele aanhalingstekens plaatsen.
Opmerking:
Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.Op werkbladen met dimensies kunt u dimensies definiëren, inclusief naam, soort, opslagsoort, versiemethode en meer.
Als u de aliastabellen hebt toegevoegd met behulp van het ontwerperpaneel, kunt u de aliastabelkolom handmatig vullen met de aliasnamen of kunt u de namen kopiëren uit een bron.
Gebruik maximaal 1024 tekens voor namen van dimensies, onderdelen of aliassen.
Het dimensiewerkblad mag maximaal 30 tekens lang zijn, inclusief de 3 tekens voor het woord 'Dim.' aan het begin van de bladnaam. De naam na 'Dim.' kan dus uit maximaal 27 tekens bestaan.
Zie voor meer informatie: Werkblad Cube.Generations: Uitleg.
U kunt gegevenswerkbladen in het ontwerperpaneel maken voor nieuwe of bestaande applicatiewerkboeken. U kunt ook de weergave van dimensies en onderdelen in nieuwe of bestaande gegevenswerkbladen bewerken.
Ga als volgt te werk om een nieuw gegevenswerkblad aan te maken:
In een gegevensdimensieblad worden dimensies weergegeven in de kolomkopteksten. Deze geven de onderdeelcombinaties aan waarnaar de gegevens moeten worden geladen. De meest rechtse kolommen zijn de gegevenskolommen. Met de kopteksten van gegevenskolommen worden onderdelen van de gegevensdimensie opgegeven. Dit is de dimensie waarnaar u gegevens laadt. De gegevenswaarden bevinden zich in de gegevenskolomrijen.
In een plat blad wordt elke dimensie weergegeven in een kolomkoptekst. De laatste kolom, *Data* bevat de gegevenswaarden voor de opgegeven onderdeelcombinaties.
In een sandboxblad wordt elke dimensie weergegeven in een kolomkoptekst. De eerste dimensie is Dimension.Sandbox. In de laatste drie kolomkopteksten worden onderdelen van de dimensie 'CellProperties' weergegeven: EssValue, EssStatus en EssTID. Wijzig de kolommen 'EssValue', 'EssStatus' en 'EssTID' niet omdat deze voor interne doeleinden zijn. Het is belangrijk dat ze niet worden gewijzigd.
Nadat u een bladsoort hebt geselecteerd en daarna Naar werkblad of Van werkblad hebt geselecteerd, kunt u het bladsoort niet meer wijzigen via het ontwerperpaneel.
Er wordt een nieuw gegevenswerkblad gemaakt in het applicatiewerkboek.
Ga als volgt te werk om de volgorde van dimensies in het gegevenswerkblad te wijzigen:
Ga als volgt te werk om de volgorde van onderdelen in het gegevenswerkblad (alleen bladsoort 'Gegevensdimensie') te wijzigen:
Ga als volgt te werk om de onderdelen te selecteren die in een gegevenswerkblad (alleen bladsoort 'Gegevensdimensie') moeten worden weergegeven:
Als u gegevenswerkbladen aan een bestaand applicatiewerkboek wilt toevoegen, gaat u naar het tabblad Gegevens in het ontwerperpaneel. Klik op Van blad en ga verder met de stappen in dit onderwerp.
U kunt nieuwe MDX-werkbladen maken in het ontwerperpaneel.
Er wordt een nieuw MDX-werkblad gemaakt in het applicatiewerkboek.
Zie voor meer informatie: Uitleg: MDX-werkbladen.
Voeg datummeeteenheden of tekstlijstdefinities toe aan applicatiewerkboeken om te kunnen werken met getypte meeteenheden.
De naam van de tekstlijst wordt verplaatst naar het tekstvak onder het veld Tekstlijsten.