Werken met applicatiewerkboeken in Cube Designer

Elke applicatiewerkmap bevat een aantal werkbladen die samen de definitie van de kubus vormen. Met het ontwerperpaneel kunt u een applicatiewerkboek wijzigen. Vervolgens kunt u het gewijzigde werkboek gebruiken om een bijgewerkte kubus te maken waarin uw wijzigingen worden weergegeven.

Werken met het werkblad 'Essbase.Cube' in Cube Designer

Op het tabblad 'Kubus' in het ontwerperpaneel kunt u de velden 'Applicatienaam', 'Kubusnaam' en 'Dimensiedefinities' wijzigen op het werkblad 'Essbase.Cube'. U kunt de applicatienaam en de kubusnaam wijzigen en één of meer dimensies verwijderen.

  1. Selecteer Ontwerperpaneel Afbeelding van het pictogram 'Ontwerperpaneel' op het lint van Cube Designer. op het lint van Cube Designer.
  2. Selecteer het tabblad Kubus in het ontwerperpaneel.
    Afbeelding van het tabblad 'Kubus' in het paneel van Cube Designer.

  3. Selecteer Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  4. Desgewenst kunt u de applicatienaam of de kubusnaam wijzigen.
  5. Voeg één of meer dimensies toe door namen in het tekstvak te typen en na elke naam op de Enter-toets te drukken.
  6. In de lijst met dimensies
    • Als u een dimensie wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop op de dimensienaam en selecteert u Dimensie verwijderen.

      U kunt ook een dimensienaam selecteren en op de Delete-toets drukken.

    • Als u de naam van een dimensie wilt wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op de dimensienaam en selecteert u Dimensie hernoemen.
  7. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om de wijzigingen naar het applicatiewerkboek te propageren.
  8. Bekijk de wijzigingen in het bijgewerkte applicatiewerkboek.

Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Aliastabellen in Cube Designer

U kunt nieuwe aliastabellen toevoegen in het werkblad 'Cube.Settings'.

  1. Selecteer het tabblad Instellingen in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Voer in het veld Aliastabellen een naam in voor de nieuwe aliastabel.
  4. Druk op Enter.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer.
    De naam van de nieuwe aliastabel wordt toegevoegd in het werkblad 'Cube.Settings' van het applicatiewerkboek. Als u een aliastabel wilt toevoegen aan een dimensiewerkblad, opent u het tabblad 'Dimensies' in het ontwerperpaneel en voegt u de aliastabel toe aan het geselecteerde dimensiewerkblad. Zie voor meer informatie: Werken met dimensiewerkbladen in Cube Designer. Nadat u de aliastabel hebt toegevoegd aan het dimensiewerkblad, moet u de aliassen handmatig vullen of hiernaar gegevens kopiëren vanuit een bron.

Opmerking:

Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.

Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Eigenschappen in Cube Designer

U kunt nieuwe eigenschappen toevoegen aan het werkblad 'Cube.Settings'.

  1. Selecteer het tabblad Instellingen in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Vouw de sectie Eigenschappen uit.
    Afbeelding van de sectie 'Eigenschappen' op het tabblad 'Instellingen' van het ontwerperpaneel

  4. Maak uw selecties.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om de wijzigingen naar het applicatiewerkboek te propageren.

Opmerking:

Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.

Zie ook: Werkblad Cube.Settings: Eigenschappen: Uitleg.

Werken met het werkblad 'Cube.Settings: Dynamische tijdreeks' in Cube Designer

In het werkblad 'Cube.Settings' kunt u onderdelen van dynamische tijdreeksen toevoegen.

  1. Selecteer het tabblad Instellingen in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Vouw de sectie Dynamische tijdreeks uit.
    Afbeelding van de sectie 'Dynamische tijdreeks' op het tabblad 'Instellingen' in het ontwerperpaneel
  4. Breng de gewenste wijzigingen aan.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om de wijzigingen naar het applicatiewerkboek te propageren.

Sommige generatienamen zijn gereserveerd voor dynamische tijdreeksen. Als u bijvoorbeeld de generatienaam 'Year' (jaar) gebruikt, wordt de dynamische tijdreeks voor 'Y-T-D' (JTH, jaar tot heden) geactiveerd.

Opmerking:

Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.

Zie ook: Dimensiewerkbladen: Uitleg.

Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Kenmerkinstellingen in Cube Designer

U kunt de kenmerkinstellingen in het werkblad 'Cube.Settings' wijzigen.

  1. Selecteer het tabblad Instellingen in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Vouw de sectie Kenmerkinstellingen uit.
    Afbeelding van kubus- en kenmerkinstellingen in het paneel van Cube Designer.

  4. Breng de gewenste wijzigingen aan.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om de wijzigingen naar het applicatiewerkboek te propageren.

Opmerking:

Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.

Zie ook: Werkblad Cube.Settings: Kenmerkinstellingen: Uitleg.

Werken met het werkblad 'Cube.Settings': Vervangingsvariabelen in Cube Designer

U kunt vervangingsvariabelen op kubusniveau toevoegen op het werkblad 'Cube.Settings'.

Voer in kolom A de naam van de vervangingsvariabele in. Voer in kolom B de corresponderende waarde van de vervangingsvariabele in.

U moet onderdeelnamen tussen dubbele aanhalingstekens plaatsen.


Afbeelding van de sectie met vervangingsvariabelen in het werkblad 'Cube.Settings'

Opmerking:

Wijzigingen in het werkblad 'Cube.Settings' kunnen niet incrementeel worden toegepast. In plaats daarvan moet u de kubus opnieuw opbouwen zodat de wijzigingen worden toegepast.

Werken met dimensiewerkbladen in Cube Designer

Op werkbladen met dimensies kunt u dimensies definiëren, inclusief naam, soort, opslagsoort, versiemethode en meer.

  1. Selecteer het tabblad Dimensies in het ontwerperpaneel.
    Afbeelding van het tabblad 'Dimensie' in het paneel van Cube Designer.

  2. Selecteer Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
    Zie Dimensiewerkbladen: Uitleg voor een overzicht met beschrijvingen van de opties en geldige waarden.
  4. (Optioneel) Klik op de knop Generatiewerkblad bijwerken als u het werkblad voor de dimensie in het applicatiewerkboek wilt bijwerken.

    Als u op de knop Generatiewerkblad bijwerken klikt, wordt in het werkblad 'Cube.Generations' een sectie gemaakt voor de dimensie die is geselecteerd in de dropdownlijst Dimensie op het tabblad Dimensies van het ontwerperpaneel.

    De sectie 'Dimensie' van het werkblad 'Cube.Generations' verandert als u onderdelen aan het dimensiewerkblad (Dim.dimensienaam) toevoegt of eruit verwijdert. Hierdoor verandert het aantal generaties in de dimensie. Als u wijzigingen in het dimensiewerkblad aanbrengt door onderdelen toe te voegen of te verwijderen, moet u als deel van het bewerkingsproces altijd op de knop Generatiewerkblad bijwerken klikken.

  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om de wijzigingen naar het applicatiewerkboek te propageren.
  • Als u de aliastabellen hebt toegevoegd met behulp van het ontwerperpaneel, kunt u de aliastabelkolom handmatig vullen met de aliasnamen of kunt u de namen kopiëren uit een bron.

  • Gebruik maximaal 1024 tekens voor namen van dimensies, onderdelen of aliassen.

  • Het dimensiewerkblad mag maximaal 30 tekens lang zijn, inclusief de 3 tekens voor het woord 'Dim.' aan het begin van de bladnaam. De naam na 'Dim.' kan dus uit maximaal 27 tekens bestaan.

Zie voor meer informatie: Werkblad Cube.Generations: Uitleg.

Werken met gegevenswerkbladen in Cube Designer

U kunt gegevenswerkbladen in het ontwerperpaneel maken voor nieuwe of bestaande applicatiewerkboeken. U kunt ook de weergave van dimensies en onderdelen in nieuwe of bestaande gegevenswerkbladen bewerken.

Ga als volgt te werk om een nieuw gegevenswerkblad aan te maken:

  1. Selecteer het tabblad Gegevens in het ontwerperpaneel.
  2. Voer in het veld Informatiebladen een naam in voor het nieuwe gegevenswerkblad.
  3. Selecteer in Bladsoort het soort blad dat u wilt maken:
    • Gegevensdimensie

      In een gegevensdimensieblad worden dimensies weergegeven in de kolomkopteksten. Deze geven de onderdeelcombinaties aan waarnaar de gegevens moeten worden geladen. De meest rechtse kolommen zijn de gegevenskolommen. Met de kopteksten van gegevenskolommen worden onderdelen van de gegevensdimensie opgegeven. Dit is de dimensie waarnaar u gegevens laadt. De gegevenswaarden bevinden zich in de gegevenskolomrijen.

    • Plat

      In een plat blad wordt elke dimensie weergegeven in een kolomkoptekst. De laatste kolom, *Data* bevat de gegevenswaarden voor de opgegeven onderdeelcombinaties.

    • Sandbox

      In een sandboxblad wordt elke dimensie weergegeven in een kolomkoptekst. De eerste dimensie is Dimension.Sandbox. In de laatste drie kolomkopteksten worden onderdelen van de dimensie 'CellProperties' weergegeven: EssValue, EssStatus en EssTID. Wijzig de kolommen 'EssValue', 'EssStatus' en 'EssTID' niet omdat deze voor interne doeleinden zijn. Het is belangrijk dat ze niet worden gewijzigd.

  4. Druk op Enter.
  5. Optioneel: bewerk de gegevenslay-out. Wijzig de volgorde van de dimensiekolommen en (alleen voor het bladsoort 'Gegevensdimensie') selecteer onderdelen en stel de volgorde hiervan in. Zie de volgende secties in dit onderwerp voor instructies.
  6. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer.

    Nadat u een bladsoort hebt geselecteerd en daarna Naar werkblad of Van werkblad hebt geselecteerd, kunt u het bladsoort niet meer wijzigen via het ontwerperpaneel.

Er wordt een nieuw gegevenswerkblad gemaakt in het applicatiewerkboek.

Ga als volgt te werk om de volgorde van dimensies in het gegevenswerkblad te wijzigen:

  1. Selecteer het tabblad Gegevens in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer in Gegevensbladen het blad dat u wilt bewerken.
  3. Selecteer in Dimensiekolomvolgorde de dimensie die u wilt verplaatsen.
  4. Met de pijlen omhoog en omlaag kunt u de dimensie verplaatsen.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om uw wijzigingen toe te voegen aan het geselecteerde tabblad Gegevens in het werkblad.

Ga als volgt te werk om de volgorde van onderdelen in het gegevenswerkblad (alleen bladsoort 'Gegevensdimensie') te wijzigen:

  1. Selecteer het tabblad Gegevens in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer in Gegevenskolommen het onderdeel dat u wilt verplaatsen.
  3. Met de pijlen omhoog en omlaag kunt u het onderdeel verplaatsen.
  4. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om uw wijzigingen toe te voegen aan het geselecteerde tabblad Gegevens in het werkblad.

Ga als volgt te werk om de onderdelen te selecteren die in een gegevenswerkblad (alleen bladsoort 'Gegevensdimensie') moeten worden weergegeven:

  1. Selecteer het tabblad Gegevens in het ontwerperpaneel.
  2. Klik op Onderdeelselectie.
  3. Schakel in Onderdeelselectie de selectievakjes in bij de onderdelen die u wilt weergeven en uit bij onderdelen die u niet wilt weergeven.
  4. Klik op OK.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer om uw wijzigingen toe te voegen aan het geselecteerde tabblad Gegevens in het werkblad.

Als u gegevenswerkbladen aan een bestaand applicatiewerkboek wilt toevoegen, gaat u naar het tabblad Gegevens in het ontwerperpaneel. Klik op Van blad Afbeelding van het pictogram 'Van blad' in het ontwerperpaneel en ga verder met de stappen in dit onderwerp.

Werken met rekenwerkbladen in Cube Designer

U kunt nieuwe rekenwerkbladen maken in het ontwerperpaneel.
  1. Selecteer het tabblad Berekenen in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer Van blad Afbeelding van de knop 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Voer in het veld Rekenwerkbladen een naam in voor het nieuwe rekenwerkblad.
  4. Druk op Enter.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer.
    Er wordt een nieuw rekenwerkblad gemaakt in het applicatiewerkboek.
Rekenwerkbladen van Cube Designer zijn alleen van toepassing op blokopslagkubussen.

Werken met MDX-werkbladen in Cube Designer

U kunt nieuwe MDX-werkbladen maken in het ontwerperpaneel.

  1. Selecteer het tabblad Berekenen in het ontwerperpaneel.
  2. Selecteer Van blad Afbeelding van de knop 'Van blad' in het paneel van Cube Designer om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  3. Voer in het veld MDX-invoegbladen een naam in voor het nieuwe MDX-werkblad.
  4. Druk op Enter.
  5. Selecteer Naar blad Afbeelding van het pictogram 'Naar blad' in het paneel van Cube Designer.

Er wordt een nieuw MDX-werkblad gemaakt in het applicatiewerkboek.

Zie voor meer informatie: Uitleg: MDX-werkbladen.

Werken met werkbladen met getypte meeteenheden in Cube Designer

Voeg datummeeteenheden of tekstlijstdefinities toe aan applicatiewerkboeken om te kunnen werken met getypte meeteenheden.

  1. Open een applicatiewerkboek.
  2. Klik op het lint van Cube Designer op Cube Designer om het ontwerperpaneel te openen.
  3. Klik op het tabblad Instellingen.
  4. Klik op Van blad om het ontwerperpaneel te vullen met de inhoud van het applicatiewerkboek.
  5. Ga als volgt te werk om datummeeteenheden toe te voegen:
    1. Wijzig in het werkblad Cube.Settings , onder Eigenschappen het Datumformaat in het formaat dat u in de kubus wilt laden.
    2. Als het blad 'Cube.TypedMeasures' niet bestaat in het applicatiewerkboek, voegt u dit toe:
      1. Vouw in het ontwerperpaneel, op het tabblad Instellingen de optie Tekstlijsten uit.
      2. Typ een naam in het veld Tekstlijsten.
      3. Druk op Enter.
    3. Identificeer de onderdelen in de dimensie 'Accounts' en voeg deze toe in cellen rechts van Gekoppelde onderdelen in de sectie Datummeeteenheden. Dit zijn de onderdelen die zorgen dat datums als gegevens in de kubus kunnen worden geladen.
    4. Bouw de kubus opnieuw op.
  6. Ga als volgt te werk om tekstlijsten toe te voegen:
    1. Als het blad Cube.TypedMeasures niet bestaat in het applicatiewerkboek, voegt u dit toe:
      1. Vouw in het ontwerperpaneel, op het tabblad Instellingen de optie Tekstlijsten uit.
      2. Typ een naam in het veld Tekstlijsten.
      3. Druk op Enter.

        De naam van de tekstlijst wordt verplaatst naar het tekstvak onder het veld Tekstlijsten.

    2. Als het blad Cube.TypedMeasures al bestaat in het applicatiewerkboek, kunt u aanvullende tekstlijsttabellen maken voor dat blad door de stappen in 6a te volgen en een nieuwe naam te gebruiken in het veld Tekstlijsten.
    3. Nadat u de tekstlijst hebt toegevoegd, moet u de tekstlijstgegevens handmatig invoeren. Voeg ook de gekoppelde onderdelen voor de tekstlijst, de geldige tekstitems in de lijst en de gerelateerde numerieke waarden toe.
    4. Bouw de kubus opnieuw op.

Een kubus maken vanuit een lokaal applicatiewerkboek in Cube Designer

Met behulp van een voorbeeld van een lokaal applicatiewerkboek kunt u een kubus maken vanuit Cube Designer.

  1. Open Excel en selecteer achtereenvolgens Lokaal Afbeelding van het pictogram 'Lokaal' op het lint van Cube Designer en Applicatiewerkboek openen op het lint van Cube Designer.
  2. Selecteer een applicatiewerkboek en selecteer vervolgens Openen.
  3. Selecteer Kubus opbouwen Afbeelding van het pictogram 'Kubus opbouwen' op het lint van Cube Designer op het lint van Cube Designer.
  4. Verifieer in het dialoogvenster Kubus opbouwen of u de geselecteerde opties wilt gebruiken. In Cube Designer worden gegevenswerkbladen en rekenwerkbladen in het applicatiewerkboek gedetecteerd en worden deze opties vooraf voor u geselecteerd. U kunt deze opties desgewenst echter deselecteren:
    • Gegevensbladen binnen werkboek laden is vooraf geselecteerd als het werkboek gegevenswerkbladen bevat. U kunt deze optie deselecteren als u geen gegevens wilt laden.
    • Rekenwerkbladen binnen werkboek uitvoeren is vooraf geselecteerd als het werkboek rekenwerkbladen bevat. U kunt deze optie deselecteren als u de berekeningen niet wilt uitvoeren.
  5. Klik op Uitvoeren.
  6. Als de asynchrone taak is voltooid, wordt een dialoogvenster weergegeven. Klik op Ja om Taakweergave op te starten en de status van de Excel-import te bekijken, of klik op Nee als u Taakweergave niet wilt starten.
    Zie voor meer informatie: Werken met taken in Cube Designer.